Sandra stapte een abortuskliniek binnen
Het is november 2016. Een regenachtige dag. Hij drukt het meisje op zijn linkerarm tegen zich aan. Het jongetje aan zijn rechterhand lijkt amper een jaar ouder. Hij durft grote passen te maken. Aan zijn o-vormige stapjes is duidelijk te zien dat hij nog niet zo lang lopen kan. Toch stapt hij stevig door. Hij durft, want papa’s grote hand houdt zijn kleine knuistje stevig vast. Zij loopt strak naast hem en plukt zenuwachtig aan haar jas. Ze negeert het ‘mama, mama’ van de kleine blonde dreumes op de arm van de man en veegt een vochtige sliert haren uit haar gezicht. Het miezert net niet hard genoeg voor een paraplu, maar droog blijft je ook niet onder een capuchon. Haar grote donkere ogen zijn strak op de deur van de abortuskliniek gericht.
Ze moet alleen naar binnen. Kindjes horen hier niet. Kan haar zoontje niet ophouden met schateren om elke druppel die op zijn rode laarsjes tikt? En kan haar dochter niet ophouden met haar vragende stemmetje? Hoe kan ze hier naar binnen als ze zo wordt aangesproken op haar moeder-zijn? Ze had toch alleen moeten gaan. Maar haar man stond erop om haar te brengen. Samen hadden ze besloten, tot aan de deur zou hij meegaan en daar wachten… De oudste drie zitten op school, voor de jongste twee had ze geen oppas kunnen vinden. Sowieso lukte dat haast nooit. Maar dit keer had ze het ook niet eens geprobeerd. Te bang voor de vraag waar ze heen moesten samen… Te bang voor vragen als ze terug zouden komen. Maar niets doen was ook geen optie. De muren van het veel te kleine huis vlogen haar aan toen ze de positieve zwangerschapstest in handen hield. Ze hield van haar vijftal, met hart en ziel. Maar waar moest ze een zesde kindje laten? En hoe kwamen ze aan geld voor een baby uitzet? Die had ze pas verkocht omdat ze dacht dat er nu geen kindje meer zou komen. Elke cent telde… Had niet elk kind recht op een gelukkige jeugd? En hoorde daar ook niet bij dat de ouders het financieel aan zouden kunnen? De jonge vrouw balt haar handen tot vuisten in haar jaszakken en duwt tegen haar buik die al flink begint te bollen. ‘Het is beter zo’ zegt ze tegen zichzelf. ‘Dit is nog geen kind. Het heeft nog geen naam…’
Voor de deur van de abortuskliniek staan twee mensen. De één bidt. De ander spreekt het stel aan en vraagt naar de reden van hun komst. Beiden zijn wakers van Er is Hulp van stichting Schreeuw om Leven. Hanna luistert naar het verhaal van Jacco* en Sandra*. Ze heeft maar weinig woorden nodig om te begrijpen wat hier aan de hand is. ‘Laat me in elk geval met je mee naar binnen gaan’ biedt ze aan. Sandra knikt. Veel meer kan ze niet doen. De woorden van Hanna blijven nazingen, maar het is net of de betekenis haar ontgaat. ‘Er is hulp’. Eenmaal binnen laat ze zich zakken op een stoel in de wachtkamer. De vreemde vrouw die Hanna heet haalt koffie. ‘Of wil je thee?’ vraagt ze nog. Sandra knikt en schudt tegelijk haar hoofd. Alles is goed. Als het maar warm is. En als alles maar achter de rug is.
Ze rilt en staat op als haar naam wordt genoemd. Het kopje, dat nog bijna vol is, beeft in haar hand. Ze morst op de groene balie waarachter de vrouw zit die haar naam riep. ‘Mevrouw als u koffie drinkt kunt u niet in slaap gebracht worden als dat nodig is’. In slaap? ‘Maar ik wil een echo’. Ze fluistert bijna en kijkt over haar schouder naar de buitendeur. Ze moet zich wel heel sterk vergissen als ze niet hetzelfde gevoeld had bij Jacco zojuist. ‘Ik twijfel’. Haar stem is nu luider. De dame achter de balie klikt met haar pen tussen haar rood gelakte nagels. ‘Als u dat per se wilt…’ Haar stem klinkt afgemeten en haar slanke handen reiken al naar de telefoon. ‘Mevrouw wil een echo.’ Zonder Sandra aan te kijken wijst ze met haar hand naar de stoelenrij waar Sandra vandaan kwam. ‘U mag weer plaatsnemen’. Hanna lacht haar vriendelijk toe. Als Sandra opnieuw opgeroepen wordt, loopt ze vastberaden mee. Heel even legt ze haar hand op Sandra’s schouder. Ze ziet de vraag wel die in haar ogen ligt en probeert er woorden aan te geven, daden. ‘Wilt u het scherm zo draaien dat we mee kunnen kijken met de echo?’ De medewerker van de abortuskliniek kijkt op. Haar blik verraadt ergernis. ‘Dat is niet gebruikelijk. Wie bent u eigenlijk? Van een stichting of zo?’ Sandra zwijgt. Wat Hanna vraagt, durft zij niet te vragen. En toch is ze blij met die vreemde vrouw die even later ook nog om een foto van de echo vraagt. De echoscopist vertelt haar eigenlijk niets nieuws als ze zegt dat ze al vier maanden heen is. Ze blijft zwijgen en kijken naar de bewegende beelden waar ze bij haar andere kinderen zo van had genoten, toen met Jacco’s hand trouw in de hare. ‘U bent te laat voor een ingreep bij ons, ik verwijs u door naar Leiden’. Sandra hoort wel wat haar op kille toon verteld wordt, maar het is nog steeds alsof de woorden niet verder komen dan haar oren. Alles kaatst terug. Ook het gesprek dat volgt na de echo en waar Hanna niet bij mag zijn. Waarom eigenlijk niet?
Gelukkig is de vreemde en tegelijkertijd vertrouwde vrouw er nog als het gesprek is afgelopen. Ze blijft maar zeggen dat er hulp is, al blijft Sandra herhalen dat een kindje erbij echt niet kan. Echt niet…. Hanna loodst Sandra mee naar buiten, waar Jacco vlak voor de deur staat te wachten. Zijn gezicht is spierwit. ‘Sandra heeft een cadeautje voor je.’ Hanna doet een stap terug en knipoogt naar het kleine kereltje met z'n rode laarsjes. Het is opgehouden met regenen. Er verschijnt een aarzelend lachje om zijn kleine mond. Een zonnestraal verlicht zijn blonde krullen tot een gouden gloed. Zwijgend maar zonder aarzelen pakt Sandra de foto van de echo en reikt deze aan Jacco. Zijn tranen vallen op haar hand. Met zijn arm om haar heen geslagen lopen ze als gezin terug naar de auto met een kaartje en een telefoonnummer waarbij staat ‘Er is hulp’.
Vier maanden later
In het kleine huisje van Jacco en Sandra is alles stil. Jacco is naar zijn werk, de kleintjes slapen en de anderen zijn naar school. Sandra staat bij de lege wieg en aait met haar vinger langs de lakentjes. Haar andere hand ligt op haar dikke buik. Ze staart naar de ingelijste echo foto aan de muur. ‘Je bent zo welkom’ fluistert ze tegen het kindje dat duidelijk reageert op haar hand door er tegen aan te duwen. ‘Het spijt me zo dat ik dacht…’ Haar blik dwaalt van de wieg naar de commode, waar alles klaar staat. Alles wat er staat is gebruikt, maar in goede staat en zomaar gekregen. Over een paar weken zal het zover zijn. En ze hoeft zich geen zorgen te maken. Het is nog haast niet voor te stellen. Ze probeert de vraag van zich af te duwen wat er gebeurd zou zijn als ze niet had gebeld naar het nummer op het kaartje. Als ze niet was gewezen op het sponsorplan. Een jaar lang krijgt ze nu alle spulletjes die ze nodig heeft… Als ze niet had kunnen praten met haar buddy. Als het hele klusteam niet op de proppen was gekomen en alles in het kleine huis zo had ingericht dat ook dit zesde kindje een eigen plekje heeft. Tot voor kort had ze nog nooit gehoord van een Mars voor het Leven. Nu weet ze van de honderden mensen die staan te popelen om te helpen. Ze glimlacht en legt haar beide handen nu op haar buik. Ze buigt zich over haar schoot. ‘Misschien… kleintje van me, loop ik volgend jaar wel mee…’
* Namen gefingeerd om privacyredenen
Dit artikel verscheen in het magazine Leef van Stichting Schreeuw om Leven.
Praatmee