Goed nieuws in de CGK: tijd voor een ander kerkmodel?
De structuur van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) kraakt in zijn voegen, en dat is ten dele misschien wel goed nieuws. Daarbij doel ik niet allereerst op de plannen binnen de christelijk-gereformeerde synode om te gaan werken met zogenaamde ‘interimclassis’ waarin kerken een plek kunnen krijgen die tegen de kerkelijke regels in vrouwelijke ambtsdragers bevestigd hebben. Het gaat me hier om wat iets minder aandacht kreeg: de komst van een predikant uit de Protestantse Kerk (PKN) naar zendingsgemeente ‘Hoop voor Noord’, die behoort tot de CGK. Deze stap zou maar zo het begin kunnen zijn van wat groters, wat moois.
Waarom is dit zo bijzonder?
Normaal worden predikanten alleen beroepen binnen hun eigen kerkverband. Ook is het mogelijk om een predikant te beroepen van een buitenlandse kerk waarmee correspondentie wordt onderhouden. Maar over de grenzen van binnenlandse kerkformaties heen is dit hoogst ongebruikelijk. Intussen worden kerkmuren wel steeds lager, omdat kerken in een seculier land elkaar hard nodig hebben. Bovendien interesseert de historische gegroeide verscheidenheid van kerkverbanden jongeren steeds minder: zij kijken naar de inhoud en vormgeving van diensten, en dat is begrijpelijk.
Ook zijn de mogelijkheden voor het ruilen van predikanten uit verschillende kerkverbanden toegenomen (meestal wordt hiervoor de term ‘kanselruil’ gebruikt). Als christelijk-gereformeerd predikant mag ik ook voorgaan in protestantse (PKN) of hersteld hervormde gemeenten (HHK) en binnen Nederlandse Gereformeerde Kerken (NGK). Dat doe ik ook, en ik niet alleen. Dan is het alleen maar logisch dat als het voorgaan van een bepaalde predikant uit een ander kerkverband bevalt, de vraag opkomt of die predikant niet ook beroepen kan worden.
Praatmee