Moeilijke Bijbelteksten: Israƫls leiderschap tijdens eerste bestaansperiode

In de serie Moeilijke Bijbelteksten behandelt Bijbelleraar Marco van Putten in korte artikelen onderwerpen uit de Bijbel die moeilijk worden gevonden. Dit artikel gaat over Israƫls leiderschap tijdens hun eerste bestaansperiode (c.1400-586 v.Chr.).
In de Bijbel is er veel aandacht voor het leiderschap; mensen aan welke God Zijn wilshandelen delegeert en die dat ook oppakken. Feitelijk is Adam geestelijk leider als aartsvader van de fysieke wereld. Dat blijkt bijvoorbeeld als hij alles een naam geeft (Gn 2:20, 23). Deze leiderschapsfunctie ging over op Noach en later op de Hebreeuwse patriarchen Abraham, Izak en Jakob.
Verfijning van leiderschap
Doordat God Zich een apart volk schiep, dat genoemd werd naar diens aartsvader Israƫl (Jakob), werd het ook nodig dat leiderschap te verfijnen en passend te maken op Israƫls ontwikkeling.
IsraĆ«ls leiderschap erfde het leiderschap van stamgebonden familiehoofden (patriarchen; Ex 6:14) en toen IsraĆ«l omvangrijk werd gingen hun oudsten (Hebreeuws: zaqen ā volkshoofden; 3:16) de stammen leiden. Door hun aanvankelijke welvaart in Egypte kwamen ook mannen van aanzien op (Hebreeuws: nasie; 16:22) die steeds meer invloed kregen onder het volk.
Bij de uittocht werden ook hoofden over het volk aangesteld. Mannen die als aanvoerders (Hebreeuws: sar; 18:25) optraden. Waarschijnlijk naar Egyptisch voorbeeld. Tijdens de tocht naar het beloofde land kwamen daar orde handhavende officieren (Hebreeuws: sjoter; Nm 11:16) bij.
Jozua werd IsraĆ«ls hoogste leider na de dood van Mozes en hij stelde militaire leiders (Hebreeuws: qatsien; Joz 10:24) aan. Voor ommuurde steden die de IsraĆ«lieten innamen of bouwden werden poortwachters aangesteld (Hebreeuws: sjoāer; 2 S 18:26).
Later traden de Richters (Hebreeuws: sjoftiem; Rich 2:16) van Godswege op. Richters waren echter eerder ook als ambt al aangesteld door Mozes op aanraden van zijn schoonvader (Ex 18:25; Nm 25:5). De Richters in de richterentijd hadden echter een bediening (tijdelijk niet door mensen maar door God aangesteld leiderschap).
IsraĆ«l kwam in contact met heersers (Hebreeuws: masjal) die hun bevolking bestuurde en waarvan sommigen koning (Hebreeuws: melech) werden genoemd. De IsraĆ«lieten leek het na zoān 300 jaar bestaan als natie het juiste moment voor een nationale Richter die als ambtsdrager over hen zou heersen. IsraĆ«l kreeg een koning, zoals al was voorzien (Dt 17:14).
Hun koningen tijdens Israƫls eerste bestaanstijd zijn al in een eerder artikel van deze serie besproken. Daarin werd gesteld dat hun toenemende weerspannigheid tegen Gods wil en steeds boosaardiger optreden ertoe leidde dat God Zich tegen Israƫl keerde. Hij liet Zijn profeten steeds krachtiger waarschuwen voor de gevolgen. Maar uiteindelijk luisterde ze niet meer.
De koning overlegden met de oudsten en de andere leiders, omdat die laatsten zijn bevelen moesten steunen en vaak ook realiseren. Maar naarmate de koningen steeds boosaardiger en eigenzinniger werden, negeerden zij steeds vaker Israƫls leiders (1 K 12:8).
Israƫl was door God gevormd. Hij schonk hen ook een eigen land waardoor ze een natie werden. In de kern vormde ze dus een geloofsgemeenschap en moest ook Israƫls leiderschap markeren. De oorsprong van Israƫls geloofsgemeenschap was de roeping van het familiehoofd Abraham (Jak 2:23). Toen hun leiders niet langer aan die roeping voldeden, had Israƫl zichzelf moedwillig gediskwalificeerd. Er kwam logischerwijs een einde aan hun bestaan als natie.
Gods profeten
Minder op fysieke daadkracht gericht was het leiderschap van de profeet. Dit uitte zich hoofdzakelijk in spirituele daadkracht. De grootse profeet uit IsraĆ«ls eerste bestaanstijd was natuurlijk Mozes. Maar God stelde hem zelfs ābovenā al de profeten. Daardoor was hij eigenlijk geen profeet, maar een messias. Hij was letterlijk Gods representant op aarde (Ex 7:1). Maar deze leiderschapfunctie was nog āverborgenā tijdens IsraĆ«ls eerste bestaanstijd.
Het profetenambt kreeg, toen Israƫl in het beloofde land gevestigd was, ook steeds meer een aanzeggende en rechtsprekende functie. In negatieve zin, maar ook positief. Ze lieten Gods oordeel en Zijn wil horen tegenover dat wat de Israƫlieten deden. Er traden nogal wat profeten op en van sommigen wordt in de Bijbel geen naam gegeven (Rich 6:8; 1 Kon 13:11; 20:13; 2 Kr 25:15).
Aan het einde van Israƫls eerste bestaansperiode raken Gods profeten steeds meer op de koningen betrokken, omdat die boosaardiger werden en Israƫl steeds meer in gevaar brachten. De profeten spraken ook nog steeds het volk en hun leiders, zoals de oudsten en de priesters, aan.
Naarmate IsraĆ«ls eerste bestaansperiode afliep traden de bekende grote profeten op, zoals Elia en Jesaja. Zij domineren het beeld dat veel mensen hebben over profeten. Opvallend is dat deze āonheilsprofetenā profeten plotseling in de Bijbel genoemd worden en daarna weer naar de achtergrond verdwenen. Het gaat immers steeds om Gods leiding en niet om optreden vanuit menselijk initiatief. Hun optreden was de graadmeter van IsraĆ«ls geloofsniveau in negatieve zin. Hij slechter het gesteld werd, des te krachtiger waren de aanzeggingen van de profeten.
Naarmate de profeten steeds resoluter optraden, begonnen Israƫls oudsten hen steeds vaker te raadplegen (2 K 6:32), maar toch lieten de oudsten zich steeds vaker door menselijke inzichten overtuigen.
Valse profeten
Een andere opmerkelijkheid, die in verband staat met de toenemende boosaardigheid van de Israƫlitische koningen, was de opkomst van valse profeten. Zij pretendeerde in Gods naam te spreken, maar spraken de koning en/of het volk naar de mond en waren tegelijkertijd uit op eigen belang. Ook hun komst was voorzien (Dt 13:1-3).
Gods profeten lieten vooral van zich horen als er geloofsafval was. Maar valse profeten traden niet alleen op uit eigen beweging. Het was ook God die hen soms een leugengeest zond, zodat Israƫl echt zou denken dat die namens God profeteerden (2 Kr 18:21). Andere valse profeten werden geleid door satan en zijn demonen.
Aan het einde van Israƫls eerste bestaansperiode traden steeds vaker Gods profeten en valse profeten tegelijkertijd op. Daardoor konden de Israƫlieten en hun koningen steeds minder goed onderscheiden wat Gods wil was en wat er tegenin ging. Steeds vaker zagen ze dat wat van God kwam voor kwaad aan. Die chaos markeerde het einde van die bestaansperiode.
(Hoge-)priesters
De priesterkaste was door God aangesteld om als enige de (dagelijkse) eredienst aan Hem uit te voeren. Ze konden als enige vergeving en verzoening voor de Israƫlieten bemiddelen. Daarnaast gaven ze hen (geestelijk) onderricht en spraken ze recht.
Toch hielden de (hoge-)priesters zich in principe afzijdig van politieke en militaire zaken. In de Bijbel hebben deze laatste twee zaken echter de uitgebreide aandacht. Gods profeten moesten zich daarmee bemoeien en met de persoonlijke geloofskwaliteiten van de koningen. Het optreden van politieke leiders en profeten staan in Israƫls eerste bestaanstijd op de voorgrond. Dit overstemt het optreden van (hoge-)priesters.
Wie echter nauwkeurig de Bijbel leest zal ontdekken dat de (hoge-)priesters steeds aanwezig waren bij Israƫls belangrijke vergaderingen en cruciale daden verrichtten aan Israƫl. Daar komt nog bij dat sommige profeten ook priesters waren, zoals Jeremia en Ezechiƫl.
Ook kon alleen de hogepriester het hele volk op verzoendag verzoenen. Het sterven en het aanstellen van een nieuwe hogepriester beƫindigde de straftijd van een onschuldige die naar een vrijstad was gevlucht (Nm 35:28). De hogepriester was het belangrijkste en centrale leiderschapsambt van de Bijbelse godsdienst in Israƫls eerste bestaanstijd.
Praatmee