Moeilijke Bijbelteksten: Waarom werd Kanaän het beloofde Land?
In deze serie behandelt Bijbelleraar Marco van Putten in korte artikelen onderwerpen uit de Bijbel die moeilijk worden gevonden. Dit artikel gaat over de vraag waarom Abram door God naar het land Kanaän werd gezonden.
God gaf Abram de opdracht zijn land en familie te verlaten en naar een Land te gaan dat Hij hem zou wijzen (Gn 12:1). Dat Land was niet onbewoond. Er leefden Kanaänieten. Toen Abram er aankwam maakte God hem bekend dat zijn nageslacht dat Land in bezit zou nemen (Gn 12:7). God wilde Abram dus blijkbaar een eigen thuisland geven. Waarom koos God specifiek dat Land?
Het land Kanaän
Deze benaming doet vermoeden dat het tot een volk, de Kanaänieten, behoorde. In werkelijkheid bleken er vele stammen en volken te wonen onder de benaming ‘Kanaänieten’. Onder hen waren nakomelingen van Kanaän, de zoon van Cham, Noachs zoon (Gn 10:1, 6, 15-18).
Het was sinds de dagen van Noach gebruikelijk om een landstreek de naam te geven van diegene die het in bezit namen. In de Bijbel worden meerdere soorten Kanaänieten en (aanverwante) buurvolken genoemd: Kenieten, Kenizieten, Kadmonieten, Hethieten, Hevieten, Ferezieten, Refaieten, Amorieten, Kanaänieten, Girgazieten, Jebusieten (Ex 3:8), Gibeonieten, Filistijnen (Gn 21:34), Amaleqieten (Nm 13:29) en Midjanieten (Nm 25:17).
Het feit dat er ook Kanaänieten in dit rijtje staan kan erop wijzen dat niet al de genoemde groepen afstammelingen van Kanaän waren. Voor wat betreft sommigen, zoals de Filistijnen is dat zeker. Inwoners van het land Kanaän blijken Kanaänieten genoemd te worden zolang ze gevestigd waren in het land Kanaän.
Waarom naar Kanaän?
De vader van Abram, Terah, had de plaats Ur verlaten en was op weg gegaan naar het land Kanaän. Hij koos er echter voor dat doel los te laten en vestigde zich in Haran. Hij stierf er (Gn 11:31-32). God riep ook Abram en hij maakte zijn vaders reis naar dat land af. God zou hem de weg wijzen. Deze Bijbeltekst suggereert dat Abram niet precies wist waar dat land lag. Misschien had hij gehoord over een land Kanaän, maar hij was er schijnbaar nog nooit geweest.
Wat was er zo bijzonder aan het land Kanaän dat het vrome nageslacht van Noach door God daarheen gestuurd wordt? Had het misschien een gunstige ligging? Had het toen een goed klimaat? Sommige vermoeden zelfs dat het op de oorspronkelijke plaats van de omsloten tuin van Edén lag.
Ultieme boosaardigheid
Het land bleek helemaal niet goed. Korte tijd na Abrams aankomst wordt het getroffen door een hongersnood (Gn 12:10) en later nogmaals (Gn 26:1). Het land blijkt ook kaal en dor te zijn, waardoor Abrams neef Lot ervoor koos om naar de streek van de Jordaan te trekken (Gn 13:10). Abram ging bij Mamre, vlakbij de plaats Hebron, tussen de bomen daar wonen (Gn 13:18). Waarschijnlijk een van de weinige plaatsen waar schaduw en wat water was. Er schijnt ook allerlei onvruchtbaarheid te zijn geweest (Ex 23:26). Blijkbaar zegende God dat land niet.
Het wordt duidelijk waarom. De bevolking in de streek van de Jordaan bijvoorbeeld, waar Lot was gaan wonen, bleek ernstig boosaardig (Gn 13:13). De koningen van de steden droegen de namen Bera (In kwaad), Birsa (In boosaardigheid), Sinab (Vader namens de maangodin Sin) en Semeber (Slaander van weerspannigheid). In het contact met hen neemt Abram afstand van hen (Gn 14:23).
Ook bevestigde God aan Abram dat vooral de Amorieten niet deugden (Gn 15:16). Het Hebreeuwse woord ’awon in dit vers wordt meestal vertaald als ongerechtigheid, zonden of schuld. Deze vertalingen kunnen niet juist zijn, want die betekenissen worden in Bijbelse zin alleen gemeten aan de geboden van God. Heidense volken kende die niet en het zou onrechtvaardig zijn om hen op basis daarvan te bestraffen. Het woord ’awon moet dus een meer algemene betekenis hebben, maar niet minder ernstig. In sommige vertalingen, zoals de Bijbelvertaling van Luther, wordt ‘misdaad’ gebruikt wat juister is.
Kanaän, de stamvader van de Kanaänieten was door Noach vervloekt tot een slavenbestaan (Gn 9:25). Net als de vervloekte Kaïn had hij een egoïstische en boosaardige gerichtheid (Hos 12:8). Uit archeologische onderzoek blijkt dat in het land Kanaän aan allerlei extreem boosaardige afgoderij werd gedaan, zoals ook de in de Bijbel wordt genoemd. Bijvoorbeeld het offeren van kinderen aan de afgod Baal, zijn gemalin Asjera en alle sterren aan de hemel, hoererij, zoals verkrachting van mannen (Gn 19:5) en vrouwen (Gn 34:2), en (broeder)moord. Vandaar dat de aartsvaderen geen familiebanden met hen wilde aangaan (Gn 24:3; 27:46) en God verbood het ook (Ex 34:12).
Israëls oordeelsopdracht
God maakte aan Abram bekend dat de vierde generatie van zijn fysieke nageslacht die buiten het land Kanaän zou verblijven het land in bezit zou nemen. Maar niet met zachte hand. De inwoners zouden van Godswege door hen met de ban geslagen worden (Ex 23:23; Lv 18:25; Dt 20:17).
God maakte Abram daarmee bekend wat de achterliggende, diepere en het werkelijke doel was van de opdracht om naar Kanaän te gaan. God zou Abrams nageslacht gebruiken om Zijn oordeel over de Kanaänieten en de buurvolken te voltrekken, omdat Hij de ernstige misdaad van deze stammen en volken niet langer tolereerde. Het voltrekken van Zijn oordeel zou een roeping worden van Zijn volk.
Andere redenen van de Landsbelofte
Gods volk was sinds Noach niet tot een natie gevormd met een eigen land. Met de roeping van Abram om naar het land Kanaän te gaan, toonde God dat gelovigen van toen af aan de opdracht hadden om van invloed te zijn voor hun wereld (1 Kor 6:2). In ongunstige zin: om namens God Zijn oordeel bekend te maken en die uiteindelijk te voltrekken (1 Kor 1:28). Maar ook in gunstige zin. Uiteindelijk zou in het Land van het volk Israël ook Gods centrale heiligdom worden gevestigd. Daarom beschouwde God het van toen aan als Zijn Eigendom. Daarheen werden ook alle stammen en volken uitgenodigd om Hem er te aanbidden en te dienen (Js 2:3).
Praatmee