Moeilijke Bijbelteksten: Wat betekenen de geslachtslijsten in Genesis?

In de serie Moeilijk Bijbelteksten behandelt Bijbelleraar Marco van Putten in korte artikelen onderwerpen uit de Bijbel die moeilijk worden gevonden. Dit artikel gaat over de lange lijsten met geboorten in het begin van het Bijbelboek Genesis. Veel mensen vinden die lijsten saai en betwijfelen het nut. Wat is de betekenis ervan?
Een betekenis zou kunnen zijn dat de opvolgende geboorten de tijdsduur van de Voortijd (Tijd tussen de Schepping en de watervloed (Noach)) zou aangeven. Maar dat is dubieus, omdat het namelijk niet zeker is of de tijdsrekening in de Voortijd dezelfde was als die van tegenwoordig. Dit heeft ermee te maken dat de watervloed gevolgen had die zich niet alleen tot het doden van mensen en dieren op aarde beperkte. De woorden van God in Genesis 8:22 wijzen erop dat Hij de seizoenen instelde. Hij zorgde ervoor dat de aarde vanaf toen langzaam voorover en achterover ging bewegen waardoor de zon afwisselend op de ene en daarna op de andere helft zou schijnen. Dit heeft niet alleen grote invloed op het klimaat, maar is ook ongunstig voor de slijtage van de aarde en de schepselen.
De vraag is of de instelling van de seizoenen de enige ingreep was. Heeft God bijvoorbeeld de aarde sneller doen draaien, waardoor de dagen korter zijn geworden (Mt 24:22)? Heeft Hij ook andere ingrepen gedaan in het zonnestelsel, zoals aan de maan, of het heelal? Het kan dus zomaar zijn dat ook de duur van dagen is verkort. Hoewel dit schijnbaar niet expliciet in de Bijbel staat. Zeker is wel dat de levensomstandigheden op aarde na de watervloed ongunstiger waren geworden. Dit wordt zichtbaar in de scherpe afname van levensduur van de mens (en waarschijnlijk ook van de andere schepselen). Binnen 300 jaar na de watervloed was de gemiddelde leeftijd van de mens niet veel meer dan 100 jaar.
Een andere gedachte is dat de geslachtslijsten ‘bewijs’ leveren van het bestaan van ‘heilig nageslacht’. Dat individuele heiligheid of van Gods volk (collectief) wordt doorgegeven via geboorten; etnocentrisme (tunnelvisie die stelt dat Gods volk gekoppeld is aan/afhankelijk is van fysieke afstamming). Kaïns gedrag liet, in de eerste generatie na Adam, echter zien dat dit niet bestaat. Hoe kan immers een boosaardige voortkomen uit een ‘heilig geslacht’?. De klap op de vuurpijl is dat in de laatste generatie voor de vloed slechts één vrome was overgebleven: Noach. Alle afstammelingen van de stamboom van Set, de godsdienstige opvolger van Adam bleken boosaardig geworden te zijn. Ook de gelovigen na Noach brengen zowel heiligen als boosaardigen voort. Soms in één zwangerschap (Gn 25:23).
Dan is er de gedachte van vrome opvoeding. Dat de geslachten in Genesis 5 worden genoemd om erop te wijzen hoe belangrijk het is dat de ouders aan hun kinderen Gods wil en het geloof overdragen. Maar het voorval van Kaïn laat zien dat geloofsontwikkeling een gave was die niet iedereen oppakte (Gn 4:7-9). De eerste generaties (ook die van na de watervloed) konden te rade gaan bij het vrome voorgeslacht die nog in leven waren. Sommige verzaakten hun geloof te ontwikkelen of lieten het overwoekeren door hun boze hart (Gn 6:3). Vroomheid werd van aanvang aan bepaald door eigen verantwoordelijkheid (Gn 2:16-17).
Calvijn dacht in de geslachtslijsten een bevestiging van Gods voorbeschikking (Predestinatie) van uitverkiezing te zien. God zou de geboorte van de genoemde vrome zonen altijd al bedoeld hebben. Alleen laat deze dubbele Verkiezingstheorie zich niet rijmen met het feit dat slechts één mens uit die afstammelingen genade vond in de ogen van God: Noach. Met de dood van alle overige mensen en dieren tot gevolg. Welk nut dient dubbele Verkiezing als het niet tot toename, maar afname van Gods volk leidt? Wat is het nut van het verwerpen van de meerderheid van mensen en dieren? Deze theorie is strijdig met het ultieme richtpunt in de Bijbel: dat zoveel mogelijk mensen worden toegevoegd aan Gods volk ten gunst van de Schepping.
Wat kan wel geleerd worden van de geslachtslijsten?:
Genesis 4
1. Kaïn (Hebr. Qajin – verkregen)
2. Henoch (Hebr. Chanoch – toegewijd)
3. Hirad (Hebr. ’Ierad – vloot)
4. Mechuja-el (Hebr. Mechoeja‘El – zij zijn door God verdelgd)
5. Methusa-el (Hebr. Metoesa‘El – zij zijn mannen van God)
6. Lamech (Hebr. krachtig)
7. Jabal, Jubal, Tubal-Kaïn en Naema (Hebr. Javal – waterstroom voortbrengen, Joeval – geluidstroom voortbrengen, Toeval-Qajin – gedragen door Kaïn en Na’amah – (grote) prachtigheid))
Genesis 5
1. Adam (Hebr. uit bloedrode aarde)
2. Set (Hebr. Sjet – herstel (van het patriarchaat))
3. Enos (Hebr. ‘Énosj – sterfelijk mens (die God ging aanroepen (Gn 4:26)))
4. Kenan (Hebr. Qejnan – genesteld bezit)
5. Mahalal-el (Hebr. Mahalal‘El – lof aan God)
6. Jered (Hebr. Jaréd – Neerdalende afstamming)
7. Henoch
8. Methusalach (Hebr. Metoesjalach – man van het wapen)
9. Lamech
10. Noach (Hebr. tijdelijke verlichting)
In de stamboom van Adam tot Noach (Gn 5) wordt meer vrome namen genoemd dan in die van Kaïn. Dit kan wijzen op grotere geloofsontwikkeling en op fysieke vruchtbaarheid. De namen in de geslachtslijn vanaf Set (Gn 5) laten een bedruktheid zien door de geloofsafval van Adam.
De namen in de geslachtslijn van Kaïn laten hoogmoed zien en een bewustheid op zichzelf aangewezen te zijn (leven vanuit eigen kracht). Van belang is ook te wijzen op de sterke overeenkomst tussen sommige namen in de twee geslachtslijnen wat erop lijkt te wijzen dat er later wederzijds contact was (competitie).
De twee geslachtslijsten hebben veel verschillen en de naambetekenissen laten zien dat ze twee afzonderlijke geslachten vertegenwoordigen: de boosaardigen en de vromen. De knapheid van Kaïns kleindochter, Naema (deze Hebreeuwse naam betekent ‘schoonheid’), verklaart dat de vromen toch afvallig werden: uiteindelijke vermenging van het geslacht van Set met die van Kaïn door huwelijken (Gn 6:2). Vandaar dat God ingreep (Gn 6:7).
De geslachtslijsten laten zien dat door de overtreding van Eva en Adam alle mensen van God afdwaalden (Rm 3:12) en slechts een enkeling nog in staat bleek om bij God genade te vinden (Mt 19:26).
Praatmee