Moeilijke Bijbelteksten: Waarom werd Israƫl aan Davids dynastie ontnomen?

In de serie Moeilijke Bijbelteksten behandelt Bijbelleraar Marco van Putten in korte artikelen onderwerpen uit de Bijbel die moeilijk worden gevonden. Dit artikel gaat over de achtergrond van het beƫindigen van het Davidische koningschap over heel Israƫl.
Israƫls koningschap en de Davidische dynastie die erdoor gevestigd werd bracht schijnbaar eenheid onder de stammen en nationale identiteit. Maar wie nauwkeurig de Bijbel bestudeerd zal zien dat er spanning bestond onder Israƫls stammen. Die bestond er al van oorsprong, maar het koningschap wist dat niet op te lossen en verergerde het ook.
Rivaliteit van Jakobs zonen
Jakob werd gezegend met een groot aantal mannelijke afstammelingen. De meeste kwamen voort uit zijn eerste vrouw Lea. Toch hield Jakob meer van zijn tweede vrouw Rachel (Gn 29:30). Dat had ongunstige gevolgen voor de gezinsverhoudingen.
Het werd verergert, omdat Jakob ook meer hield van Rachels zonen dan van zijn andere zonen (33:2). Dit was vooral een probleem voor Leaās zoon Ruben, Jakobs eerstgeborene. Maar Ruben maakte zijn positie waardeloos door ernstig tegen zijn vader te zondigen (35:22). Eerder hadden zijn broers Simeon en Levi door hun optreden tegen de Sichemieten zich in Jakobs ogen onwijs gedragen.
Jakob schonk openlijk aan Jozef een erepositie in zijn gezin (37:3). Dat maakte zijn broers zeer afgunstig zodat ze hem gingen haten (vers 4). Dit werd nog erger toen God Jozef profetische inzichten gaf (vers 8, 11). Sommige broers wilde hem daarom doodslaan (vers 18). Toen Jakob werd verteld dat Jozef waarschijnlijk dood was, ging zijn voorliefde uit naar Benjamin, Rachels tweede zoon (42:4; 44:20).
Jozefs hernieuwde voorkeurspositie
Toen Jozef zich weer aan zijn broers vertoonde was dat in Egypte als hoge beambte van de farao. Ze raakte daardoor in grote angst voor zijn wraak, maar Jozef was echter heel blij dat hij zijn familie weer kon verenigen en redden voor de heersende hongersnood.
Toen Jakob adopteerde toen Jozefs zonen ter vervanging van Jozef die immers eigendom van farao was geworden. Jakob had daardoor uiteindelijk 13 zonen. Jakob sprak bij de adoptie profetisch de voorkeur uit voor Efraïm, ondanks dat die niet de eerstgeborene was (48:20). Ook sprak hij over Jozef (d.i. Efraïm) de patriarchale zegen uit (49:22-26). Het is dan ook passend dat het Jozua, een nakomeling van Efraïm (Nm 13:8), was die de leiding had over Israëls inname van het beloofde Land.
Israƫls scepticisme
Naast de oorspronkelijke voorkeurspositie van Efraïm onder Jakobs zonen, lijken de Israëlieten een afkeer te hebben van een centralistisch bestuur. Die afkeer is niet zo vreemd. Niet alleen was er de slechte ervaring met Egyptes hiërarchische landsbestuur, maar Israël was in het beloofde land sterk toegenomen. Een groot volk heeft logischerwijs weinig overkoepelende binding.
De Israƫlitische godsdienst leert ook dat Israƫl God als Koning had. Velen zagen ook niet waarom er naast het leiderschap van de (Hoge-)priesters en de oudsten nog een koning moest worden aangesteld.
De behoefte van het aanstellen van een centrale leider kwam dan ook vanuit de oudsten en niet zozeer vanuit de IsraĆ«lieten (1 S 8:4-5). IsraĆ«ls koningschap vestigde zich dus van bovenaf. Het is dan ook niet vreemd dat er scepticisme was over zoān koning (10:27). Maar omdat God het koningschap bevestigde was het scepticisme ook kritiek op Hem. Er waren IsraĆ«lieten die vergaten dat God hen gevormd had.
Vandaar dat na de dood van Saul er buiten God om een van diens zonen tot opvolger werd gekroond (2 S 2:8-10), terwijl God eerder David had gekozen. David begon dus aanvankelijk alleen over de stam Judah te regeren.
Davids koningschap
Enige tijd later komt het tot een langdurige oorlog tussen de twee Israƫlitische koningen. Maar geleidelijk nam Davids invloed toe. Zo zelfs dat de oudsten van al Israƫls stammen wilde dat David koning zou worden (3:17). Na twee jaar regeren werd de koning van Israƫl vermoord door zijn dienaren (2:10; 4:7). Toen werd David koning over alle stammen.
Waarschijnlijk zag David in dat Hebron, hoewel de heilige aartsvaderstad, als residentie onvoldoende alle stammen kon vertegenwoordigen. Hebron ligt immers diep in het Judese stamgebied. Hij zal een meer noordelijk gelegen stad gezocht hebben. De keuze voor een eigen stad bij Jebus (de stad van David), het latere Jeruzalem, is in meerdere zin een gunstige keuze.
Liggend in het stamgebied van Benjamin was er een verband met Saul. Ook was het een KanaƤnitische stad tot in de dagen van David, dus āneutraalā voor wat betreft IsraĆ«ls bezitsverdeling. Vervolgens haalde David ook de ark van het verbond naar die plaats, zodat het een belangrijke rol kreeg in IsraĆ«ls eredienst.
Ernstige problemen binnen de Davids familie leidde ertoe dat een van zijn zonen, Absjalom, tegen hem rebelleerde en zich tot koning uitriep. David vluchtte voor hem weg en dat zorgde opnieuw voor verdeeldheid onder de stammen en over het koningschap.
Ook toen werd opnieuw een tegenkoning aangesteld. Deze tegenkoning was opnieuw een Benjaminiet genaamd Seba (20:1-2). Maar de Judeeƫrs bleven trouw aan David die de meervoudige rebellie wist te onderdrukken. Toch toont het de eigenzinnige sfeer onder de stammen.
Salomoās koningschap
Het is een feit dat Salomo de grootste koning ooit was (2 Kr 9:22). Hij ontving van God wijsheid en Hij bestendigde zijn koninkrijk 40 jaar (1 K 11:42; 2 Kr 1:1). Dezelfde regeertijd als die van zijn vader. Heel Israƫl was hem gehoorzaam (1 Kr 29:23).
Maar de grote wijsheid die God hem schonk kon hem niet verlossen van de macht van de zonde. Juist door zijn grootheid maakte zijn afval van God zo ernstig. Toch bewees God hem genade, omwille van Davids vroomheid.
Maar God liet Salomo weten dat het Davidische huis zou ondergaan (1 K 11:11) en de tempel verwoest (9:8). Door Salomoās zonden vielen de buurvolken IsraĆ«l aan en kregen ze de overhand. Maar dat niet alleen. Ook Salomo kreeg te maken met opstand onder de IsraĆ«lieten, net als zijn vader David.
Davids huis vernederd
God scheurde Israëls koninkrijk van Davids huis af, net zoals Saul was overkomen (1 S 15:28). De man die Hij koos om koning te worden over bijna geheel Israël was de Efraïmiet Jerobeam (1 K 11:31, 37-39). Hij was eerder door Salomo in dienst genomen (vers 28), net zoals Saul had gedaan met David. God hield echter wel een afstammeling van David aan als koning over Jeruzalem en diens omringende stamgebied van Benjamin (vers 36).
Salomo had nog geprobeerd Jerobeam te doden, net zoals Saul deed met zijn vader David. Jerobeam vluchtte daarom, net als David. Salomoās zoon, Rechabeam, bleek onbekwaam voor het koningschap. God had het zo beschikt dat de Davidische dynastie werd vernederd door het koningschap over IsraĆ«l ervan te ontnemen (11:39; 12:15-16). Juda bleef echter trouw aan Davids huis. Zo eindigde het Davidische koningshuis tot op deze dag (vers 19).
Praatmee