Refoweb-vragensteller vreest de wederkomst: 'Ik ben zo bang om te sterven'
'Ik sliep en ineens was er een ontzettend harde knal, alles trilde. Het was een donderslag. Ik ben sindsdien heel bang voor onweer omdat ik bang ben dat God terugkomt en ik kan God niet ontmoeten, want ik ken Hem nog niet. Ik wil de zonde en de wereld verlaten, maar zit er ook zo in verstrikt. De wereld lokt zo! Maar ik wil God dienen. Kan ik nog zalig worden? Ik ben zo bang om te sterven omdat ik weet dat het niet kan', aldus een vragensteller in de vragenrubriek van Refoweb.nl.
'Ik lees in je vraag een wirwar van gedachten en angsten', antwoordt J. de Wit, student aan het Hersteld Hervormd Seminarie. 'In een pastoraal gesprek zou ik je eerst eens een aantal vragen stellen. Bijvoorbeeld: Hoe denk jij rechtvaardig voor God te kunnen zijn? Wat zou jou de zekerheid geven dat je met God verzoend bent? Wat moet je dan voelen/ervaren? Kun je daar voor jezelf eens woorden aan geven? Of heb je geen idee? In dat geval maak je het jezelf bijzonder lastig: Je bent dan op zoek naar iets waarvan je niet weet hoe het eruitziet.
Je gaat de strijd aan met je zonden en probeert God gunstig te stemmen door je leven te veranderen. Maar je komt erachter dat je dat helemaal niet kunt. Je zit verstrikt in de wereld en de zonde. Wat moet je dan doen? Allereerst dit: Erken dat jij zo hopeloos verloren bent dat er van jouw kant geen verbetering mogelijk is. Erken dat jouw pogingen om God te behagen vruchteloos zijn. Nee, ik zeg niet dat je moet stoppen met bidden en lezen. Integendeel! Maar je moet beseffen dat deze dingen je geen stap dichter bij de zaligheid brengen.
Vertel Hem dat je totaal hulpeloos bent. Je bent als iemand die door eigen schuld vastzit in drijfzand. En nu? Eenvoudig dit: Geloof het Evangelie! Werp je in de armen van de Redder Die al sinds die ene donderslag (en trouwens, daarvoor ook al) met open armen op je staat te wachten. Mag dat zomaar? Dat mag niet alleen, dat moet! āEn dit is Zijn gebod, dat wij geloven in den Naam van Zijn Zoon Jezus Christusā (1 Johannes 3:23)', aldus De Wit.
Praatmee