Moeilijke Bijbelteksten: hoe verliep de inname van het Beloofde land?

In de serie Moeilijke Bijbelteksten behandelt Bijbelleraar Marco van Putten in korte artikelen onderwerpen uit de Bijbel die moeilijk worden gevonden. Dit artikel gaat over de vraag of de Israëlieten het Beloofde land naar Gods wil innamen.
Na de rouwperiode om de dood van Mozes spoorde God Jozua aan het land Kanaän in te nemen. Daarmee werd de uittocht uit Egypte officieel beëindigd en de draad weer opgepakt bij de aartsvaderen, Abraham, Izak en Jakob. God ging Zijn belofte aan die aartsvaderen inlossen. Maar deze belofte was voorwaardelijk en aan regels gebonden. Hebben de Israëlieten daaraan voldaan?
God geeft Israël volmacht
God had beloofd de Israëlieten alles te geven wat ze zouden innemen binnen ruim aangegeven grenzen (Jz 1:2-9; verg. Gn 15:18; Nm 34:2-12; Dt 7:24; 11:24; 31:7).
De Kanaänieten waren bang voor hen. Ze hadden over de wonderlijke uittocht uit Egypte en van de succesvolle oorlog tegen de Amorieten aan de oostkant van de Jordaan gehoord (Jz 2:9-11). Ook de wonderlijke doortocht van de Israëlieten door de Jordaan werd gezien door Kanaänitische spionnen (3:15-17). Dat laatste vergrootte de angst voor de Israëlieten (5:1). Maar onder de Israëlieten groeide hierdoor het vertrouwen in Jozua als hun door God aangestelde leider (4:14).
Besnijdenis van de Israëlieten
De Israëlieten bouwden hun kamp op een heuvel aan de oever van de Jordaan oostelijk van Jericho (4:19). Daar beval God opnieuw (Gn 17:10) dat alle mannelijke Israëlieten besneden zouden worden (Jz 5:2). Waarom was dit nodig? Tijdens hun bijna 39 jaar durende omzwerving in de woestijn waren er geen besnijdenissen voltrokken (vers 5). Waarschijnlijk was er geen goede gelegenheid geweest tijdens hun voortdurende trektocht. Maar het typeert hun woestijnballingschap.
God wilde de smaad van Egypte van de Israëlieten afwentelen (Hebr. Gilgal; vers 9), zodat Israël het Land als aan Hem gewijdenen zouden innemen. Daarmee onderscheidde ze zich gunstig van de Kanaänieten die goddeloos leefden (Gn 15:16). Ze vierde daar ook het Pésach (Paasfeest) met de opbrengst van het Land. Gilgal bleef lange tijd het basiskamp van de Israëlieten (Jz 9:6; 10:6; 14:6).
Wat overkwam Jericho?
Jericho was een belangrijke versterkte plaats vlakbij Gilgal. Logischerwijs het eerste doel van Israëls leger. De engel die Gods engelenleger aanvoerde – in zekere zin de evenknie van Jozua – verscheen aan Jozua (5:14). Hij zei dat God Jericho aan Israël zou geven door diens stadsmuur te verwoesten. Het leger moest alleen Gods specifieke instructies volgen, maar het niet belegeren. Pas nadat de muren zouden zijn gevallen moest Israël alles met de ban slaan (uitgezonderd de hoer Rachab en haar huis).
Toen dit was gebeurd (Hb 11:30) vervloekte Jozua de ruïne die overbleef. Het mocht niet herbouwd worden (Jz 6:26). Uit archeologische vondsten blijkt dat de stad inderdaad gewelddadig was verwoest, maar ook dat het toch weer werd herbouw (2 Sam 10:5; 1 Kon 16:34).
Vanwaar Gods ban?
Veel gelovigen hebben moeite met de gewelddadige ban van God over Kanaän; het moest volkomen met de scherpte van het zwaard verwoest worden (Dt 7:1-2; Jz 6:21; 10:28; 11:12). Maar niet alles werd verwoest. In sommige gevallen werden buit en vee genomen, zoals bij de inname van de steden Ai en Beth-El (Jz 8:2; 11:14). Ook staat er dat de Israëlieten de steden van de Kanaänieten gingen bewonen en aten van wat in hun velden en gaarden groeide (24:13).
Daarnaast staat er herhaaldelijk in de Bijbel dat God en de Israëlieten de Kanaänieten voor hen uit zouden verdrijven en uit het Land zouden verjagen (Bijvoorbeeld: Ex 33:2; Nm 33:52; Dt 4:38). Het ging dus niet om een verplichte uitroeiing, maar om het Land van Kanaänieten te ontdoen. Hetzij door hen te doden of te verjagen. Wie de Israëlieten aanviel kon een tegenaanval verwachten. God had ook gesteld dat de inname geleidelijk zou gebeuren (Ex 23:30; Dt 7:22).
De ban was om Israël te beschermen tegen de boosaardigheid van de Kanaänieten, waarin ze volhardde. Hun afgoderij, occultisme en hoererij. Hun op diefstal gerichte leven van verraad en verachting van de menselijke waardigheid. Hun moord en doodslag.
Zouden de Israëlieten hen in leven laten dan voorzag God dat ze hun boosaardigheid over zouden nemen (Nm 33:55; Dt 7:16; Jz 23:13). De ban zou ook buurvolken tonen dat Israëls God boosaardigheid afwees en veroordeelde. Israël zou zich onderscheiden.
Het zuiden en noorden ingenomen
Jozua trok vanuit Gilgal op tegen koningen van het centrale bergland en dat bracht hem in het zuiden van Kanaän. Hij sloeg er alles met de ban (10:29-43). De Kanaänitische koningen van het noorden spande toen samen (11:1-5), maar God gaf Jozua ook hun plaatsen in zijn hand. Jozua’s oorlogen tegen de Kanaänitische koningen duurde enkele jaren (vers 18). Toen dit was volbracht gaf Jozua het Beloofde land over aan de Israëlieten om het te verdelen over de stammen (vers 23).
Niet alle Kanaänieten verdreven
Ruim vijf jaar na het binnengaan van Kanaän (14:10) bleek Jozua oud en bejaard. De Kanaänieten waren toen nog steeds niet helemaal overwonnen (13:13; 15:63; 16:10; 17:12-13). Ze konden sommige Kanaänieten wel slavendienst opleggen. Jozua spoorde hen toen opnieuw aan de Kanaänieten te verslaan en verdrijven uit hun Land (17:17-18) en het Land onder de stammen te verdelen (18:2-3).
Evaluatie Inname
Volgens de Bijbel gaf God Israël ‘rust’ van hun vijanden (21:44; 22:4; 23:1) tijdens het leven van Jozua en de oudsten (Richterentijd) die hem overleefden (24:31). Ook vervulde God alle beloften aan Israël (21:43, 45). Dat betekent dat de Israëlieten de inname naar Gods wil hadden verricht en vasthielden aan de Bijbelse godsdienst (24:16).
Toch was niet alles smetteloos. Zo hielden enkele Israëlieten aan God gewijde buit uit Jericho achter (7:11). Toen de Gibeonieten hen bedrogen met een list raadpleegde ze God niet (9:14). De priester Pinechas stelde dat de Israëlieten nog leden onder de gevolgen van hun zonde bij Peor (22:17; Nm 25). Tot aan de dood van Jozua waren nog steeds niet alle Kanaänieten overwonnen (Jz 23:4-5) en was er nog steeds afgoderij onder Israël (24:14, 23).
Praatmee