Trap als christen niet in de valkuil van een morele wapenwedloop
Misschien heeft u wel eens meegemaakt dat u kennissen of vrienden had die heel betrokken zijn bij een goed doel. Idealistische mensen! Begaan met de medemens, of met de natuur of met een ver land. Of heel dichtbij, iets wat met de kerk te maken heeft!
Maar na verloop van tijd ziet u mensen veranderen. Ze worden steeds strenger, en niet alleen voor zichzelf, maar ook (of juist!) voor anderen! Het wordt steeds minder plezierig om met hen om te gaan. Je hebt misschien zelfs het gevoel dat je je moet verdedigen als je bij ze in de buurt bent. Over dat je nog (met het vliegtuig) op vakantie gaat, of vlees eet. En je onschuldige hobby? Dat kan echt niet meer, terwijl er zoveel leed is in de wereld!
En het ergste is, je kan ze moeilijk helemaal ongelijk geven.
Er is heel veel mis in de wereld en het is lovenswaardig om daar wat aan te willen doen! Als je je nergens iets van aantrekt, verdien je ook geen compliment! Ook dat komen we vaak genoeg tegen:
Dát is niet míjn probleem!
Het zal mijn tijd wel duren!
Dat is mijn oorlog niet!
Dat is allemaal makkelijk gezegd. Totdat het wel je probleem is, je tijd niet duurt, of je oorlog wèl wordt. Maar dan is het te laat.
Nee. Stel je voor, een wereld zonder mensen met idealen. Dat zou ook geen pretje zijn..
En toch: alle idealen ter wereld, alle inzet voor het goede doel, steeds strenger, steeds preciezer worden. Zo'n hele morele of rituele wapenwedloop. Daar gaat iets heel erg mis. Maar wat?
Jezus wil ons daar iets belangrijks over vertellen. Het probleem waar Jezus het over heeft, de voorbeelden die we nu zo kunnen benoemen, die horen bij het leven zelf.
Elke generatie opnieuw kan het goede verwrongen raken, iets wat onmenselijk wordt. We gaan zien waarom. Als je goed wil zijn, dan wil je ook steeds beter worden. Dat is een natuurlijk proces. Je ziet als je iets goeds doet, ook steeds scherper wat niet klopt. Of dat nu iets is aan jezelf of aan anderen. Weinig is dan verleidelijker om te denken: twee keer zoveel, dat is dubbel zo goed.
Voor de joden in de tijd van Jezus was het bijvoorbeeld belangrijk om rein te zijn. Ritueel rein. Dat niks aan je kleefde wat kon afleiden van God: of dat nu een zweem van heidendom was, of de geur van de dood, of een druppel bloed van een dier.
Als je er helemaal wilde zijn voor God dan hield je dat alles ver van je. En om er zeker van te zijn dat er niks meer aan je kleefde werd er ritueel gewassen. Om er maar zeker van te zijn dat je vrij voor God kan staan.
Elke keer als je dan eet, en eten is leven, als je eet ben je dus in contact met de Levende, met God, dan mag en kan dan alleen maar, zo dachten ze, als je zuiver bent. Gewassen bent! Logisch! (of niet?)
Maar zoals het gaat. Zo denkt de mens al gauw. Twee keer zo veel is dubbel zo goed. En als de mens dat niet uit zichzelf bedenkt, dan ziet hij het wel bij de buurman. Die wast niet alleen zijn vingertoppen, maar ook zijn armen tot aan zijn ellebogen. En zo gauw jij dat ook gedaan hebt wast de buurman al tot zijn oksels! Het kan natuurlijk niet zo zijn dat je achterblijft bij de buurman, dus dan ga je dat ook maar doen. En zo gaat het tegen elkaar op! Je begint met het goede willen doen, maar het gaat van kwaad tot erger. Uiteindelijk zijn er zelfs mensen zijn die niet meer buiten durven komen zonder zich als ze eenmaal thuis zijn zich helemaal onderdompelen. En de reinigingsvaten in de vrome huizen worden groter en groter en groter. Weet u nog, het huwelijk van Kana? Met de grote stenen vaten die daar staan? Daar kunnen honderden liters water in. Allemaal voor de zuivering! Dan weten we zeker, dat is een erg vrome familie!
En dat is niet alleen iets uit het Jodendom. Ook wij hebben daar in de kerk wel eens last van. Op het seminarie heb ik dat vaak genoeg gezien. Wie kon het meeste vasten? Wie bleef het langste nabidden? En reken maar dat er op elkaar gelet werd! Natuurlijk werd daar niet hardop over gesproken, maar het was een groot onderdeel van de seminariecultuur. Ook daar was het onuitgesproken refrein: twee keer zo veel, dat is vast dubbel zo goed.
Maar dat is een valse logica. Als er een wedstrijd ontstaat, zoals in de tijd van de Farizeeërs, of in de tijd van de seminaristen, of bij de veganisten, dan raken we het zicht op de kern van de zaak kwijt. Jezus noemt dat: het hart. Het hart is de kern van de mens. Daar gaat het om en de rest is buitenkant.
Als we willen weten of iets dat we doen goed is of slecht, moeten we dáár te rade gaan. Niet bij een wetboek, of een catalogus met regeltjes en regels. Niet in een exact voorgeschreven voorbeeld, en als we dat allemaal doen, dan zijn we goed, en doen we tweemaal zo veel is het dubbel beter. Neen.
Het hart. Jezus vraagt naar het hart, Wat, in die kern, betekent het wat we doen. Zoek je God in wat je doet? Probeer je je medemens goed te doen in wat je doet? Of is er toch (ook….) wat anders aan de hand? Overgiet je je met water om zuiver te worden voor God, of was je je steeds langer om niet bij de buurman achter te blijven?
Wanneer je bidt, doe je dat dan uit dankbaarheid? Of bid je om te laten zien dat je “een echte echte” bent?
Wanneer je vast, doe je dat met een blij gezicht, of om te koop te lopen met een leeg bord? En het hart is listig, het kan ons makkelijk op het verkeerde been zetten. Het kan zelfs van iets dat goed begon iets verschrikkelijks maken. Zelfs iets moois dat onze gedachten op God kan richten, kan verwrongen raken. Ja, het wordt zelfs een afgod! En het ergste is nog dat je daarmee het goede zelf verdacht kan maken!
Als het goede in handen valt van farizeeën raakt het goede zelf in een kwade reuk!
Als de goeden steeds onaangenamer worden, is voor veel mensen het antwoord duidelijk! Die vluchten in cynisme! Wat “goed” genoemd wordt zal wel slecht zijn! Of het goede is zelfs niet te kennen! Betekenisloos! Beter trekken we ons nergens wat van aan! Laten we eten en drinken, want morgen zijn we er misschien niet meer! Nee, als we de kern loslaten, vanuit de gedachte dat we wel twee keer zoveel kunnen doen - en dubbel zo goed kunnen zijn - laten we een hoop narigheid achter in de wereld.
Twee keer zo veel is dan niet dubbel zo goed. Twee keer zo veel is misschien wel vier keer zo slecht!
Al het wassen, bidden, vasten, en demonstreren in de wereld gaan ons niet redden als we iets anders zoeken dan God en het goede. Alle weldaden die we voor een ander doen tellen voor niks als we denken dat we hemelpunten kunnen scoren, indruk kunnen maken op de buurman of ermee in de krant kunnen geraken.
Het is niet wat je leest, aanraakt of tegenkomt waar je onrein van wordt. Het is wat je er mee doet wat je bevuilt. Maar het omgekeerde is dus ook waar! Pas met een opgeruimd gemoed, een hart waarmee je voor de spiegel kan staan om elke dag weer te bevragen wat er in zit, kan God een bezem door de werkelijkheid heen halen.
Laten wij dan blijven bidden - maar niet overdreven lang - om zo`n hart. Een hart dat niet angstig, afgesloten, berekenend of rigide is. Geobsedeerd met de enig juiste manier om het goede te doen. Maar een hart dat vrij, open, vragend is: elke keer weer zichzelf spiegelend in het licht van de Levende. Een hart dat bereid is om te groeien, te leren, en het goede na te streven.
Bovenstaande boodschap is afkomstig van priester Jan-Jaap van Peperstraten en is met toestemming overgenomen door Cvandaag. Klik hier om de website van Jan-Jaap van Peperstraten te bezoeken.
Praatmee