Dit artikel is nu opgeslagen in je
dashboard.
Bewaar artikelen in je dashboard.
In het hoofdstuk van deze week gaat het verhaal verder over een thema dat ook in het hoofdstuk van vorige week aan bod kwam, namelijk de genezingen die Jezus in die dagen verrichtte. Een mooie gelegenheid om dit thema nog meer uit te diepen, of dat in ieder geval te proberen. Ik vond namelijk dat er ook wel weer wat ingewikkelde uitspraken van Jezus in dit hoofdstuk stonden.
Jezus reist per boot terug naar Zijn thuisstad. Inmiddels moeten er vast al wel een aantal verhalen over Jezus’ wonderbaarlijke genezingen rondgegaan zijn, want er wordt weer iemand bij Hem gebracht, een verlamde dit keer. Dat deze mensen de verlamde bij Jezus brachten, laat Hem al iets zien van hun geloof. Hij spreekt erg troostrijke woorden tegen de man, vond ik, namelijk: “Houd moed, mijn kind, uw zonden zijn u vergeven.’’ Er zijn ook Schriftgeleerden bij het voorval aanwezig, die Jezus er prompt van beschuldigen hiermee godslasterlijke taal uit te slaan. Jezus stelt hen vervolgens een vraag waar ik even over moest nadenken om er meer van te begrijpen. Hij vraagt wat gemakkelijker zou zijn om tegen deze verlamde man te zeggen: dat zijn zonden vergeven zijn, of dat hij op moet staan en moet gaan lopen. Het lijkt me gemakkelijker om tegen een verlamde te zeggen dat zijn zonden hem vergeven zijn.