Ons lijden bestaat uit het niet kunnen bezoeken van een terras, restaurant of pretpark
Snakkend kijken we uit naar versoepelingen van de coronamaatregelen. Sinds vorige week zitten we – zij het beperkt – weer op terrassen. Maar de Tweede Kamer is bezorgd over de stijgende coronacijfers. Zullen we toch weer moeten afzien? Gaat deze ellende nog langer duren? Er is steeds meer tegenzin of zelfs weigering om de maatregelen op te volgen.
Zeker, de coronapandemie is voor velen zwaar. Winkeliers en de horeca hebben het moeilijk. Het is zorgelijk dat veel reguliere ziekenzorg en operaties uitgesteld worden. Maar vergelijk onze situatie eens met India, waar mensen zuurstofflessen stelen om familieleden te helpen overleven en overledenen in massagraven gelegd worden; of Brazilië waar zich soortgelijke taferelen afspelen. Bij ons is nog voldoende zorg voor coronapatiënten. De meesten van ons kunnen naar hun werk of werken van huis uit. De economie draait weer op volle toeren. Er is, naast alle zorg en lijden, veel om dankbaar voor te zijn. Zo goed als we nu deze crisis het hoofd kunnen bieden, heeft de mensheid dat in haar geschiedenis nog nooit kunnen doen.
Daar dacht ik aan toen ik vorige week een korte maar indrukwekkende levensbeschrijving onder ogen kreeg van ds. Martin Rinckart (1586-1649), de Duitse dichter van het bekende gezang ‘Dankt, dankt nu allen God’. Hij was predikant in Eilenburg (Saksen) tijdens de verschrikkelijke Dertigjarige Oorlog. Hier enkele fragmenten:
“[Eilenburg] werd door de Zweden verwoest en door de Oostenrijkers geplunderd. Van de duizend huizen lagen er achthonderd in puin. In deze oorlog verloor bijna de helft van alle Duitse mannen het leven, en van de totale Duitse bevolking stierf bijna een derde, vooral door honger en ziekte.
In 1637 woedde er een grote pestepidemie. Er waren toen vier predikanten in Eilenburg. Eén, de superintendent, verliet zijn post om naar een gezondere omgeving te gaan. Rinckart verzorgde de begrafenisdiensten van de andere twee. Als enige overgebleven herder bleef hij voor zijn kudde zorgen en leidde hij elke dag begrafenissen voor wel 40 tot 50 personen – in totaal bijna 4.500 mensen. In mei van dat jaar stierf zijn vrouw. (…) Het totale aantal overledenen was circa 8.000. Op den duur moesten ze zonder dienst in greppels begraven worden.
De pest werd in 1638 gevolgd door een zeer zware hongersnood, waarin soms twintig of dertig mensen op straat vochten om een dode kraai of kat. Rinckart hielp de mensen zoveel mogelijk. Daardoor had hij gedurende jaren de grootste moeite om zijn eigen kinderen van brood en kleding te voorzien.”
Als je dat leest, dan besef je weer dat we hier in Nederland – ondanks de stijgende coronacijfers en de vele individuele tragedies – eigenlijk nog niet weten wat lijden is. Natuurlijk is het leven nu moeilijk voor patiënten op de IC’s en voor degenen die geliefden hebben verloren. Het is ook zwaar voor de zorgmedewerkers, voor winkels en horeca en voor eenzamen.
En zeker, we leveren allemaal wat in. Maar is er reden tot ontevredenheid of klagen? Voor de meesten van ons bestaat het lijden uit het ontberen van luxe zoals een terrasje pakken, of een verjaardagsfeest en het niet kunnen bezoeken van een restaurant of een pretpark. Wat een voorbeeld biedt die blik in het leven van ds. Rinckart ons. Wat een reden om te danken voor al de zegeningen die we wel hebben. En wat een uitdaging tot zorg voor onze naasten en tot solidariteit.
Bovenstaand artikel verscheen eerder op Zaut.org, een initiatief om een christelijk, actueel, profetisch en nuchter geluid te laten horen in Nederland. Klik hier om de website te bezoeken.
Praatmee