Rijker worden door tienden geven. Klopt dat wel?
Uit ervaring weten we, dat het helemaal niet verkeerd is als christenen die de Heer Jezus liefhebben, ook geleerd worden om regelmatig (bijvoorbeeld maandelijks), financieel bij te dragen aan het werk van God. Feitelijk zou iedereen, die deel is van een kerk of gemeente dat uit zichzelf moeten begrijpen.
Men zegt wel dat het evangelie gratis is, maar een gemeente kan nu eenmaal moeilijk de onkosten betalen, als er geen regelmatige giften binnen komen. Iedereen weet ook dat de kosten van, bijvoorbeeld het huren of kopen van een gebouw, behoorlijk kunnen oplopen. Daarom zou het een zegen zijn als iedereen die behoort bij een kerk of gemeente, in ieder geval regelmatig een vast bedrag apart zou zetten daarvoor (lees ook 1 Kor. 16:2). Daarmee geven we ook de gemeente waar we toe behoren, een stabiele basis zodat men een verantwoord financieel beleid kan voeren.
Ook in het zendingswerk zijn regelmatige inkomsten nodig. Natuurlijk zendelingen moeten in de eerste plaats op God vertrouwen en niet op mensen. God is machtig om voor hen te zorgen, zoals Hij voor de profeet Elia zorgde in een tijd van grote droogte (1 Kon. 17). Maar tegelijk moeten we ons realiseren dat God toch meestal mensen gebruikte, om voor Zijn dienaren te zorgen. Vandaar ook dat Elia later in dezelfde geschiedenis, naar de weduwe van Sarfath werd gestuurd, om door haar verzorgd te worden.
In zekere zin is het geven van tien procent van ons inkomen helemaal niet verkeerd, wij zelf hebben het altijd ‘vrijwillig’ zo gedaan en we weten uit ervaring ook dat God ons daarvoor zegende. Vooral als men bedenkt dat men God ook niet met een fooi wil afschepen en men zich daarom afvraagt, ‘hoeveel is nu redelijk om te geven’, dan is tien procent een goede norm. Waarom? Omdat God dit in de Bijbel ook opdroeg aan Israël.
Aan de andere kant moeten we ook eerlijk zijn, er is in de Bijbel geen wet die een christen dwingt om tienden te geven. Integendeel, de apostel Paulus zegt juist in 2 Korinthe 9:7 tot de gemeente in Korinthe: “Laat ieder doen zoals hij in zijn hart voorgenomen heeft, niet met tegenzin of uit dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief”.
En ja… helaas zijn er toch nog steeds predikers die ons willen laten geloven dat we alleen financieel gezegend kunnen worden door de Heer, als we maar trouw tien procent van onze maandelijkse inkomsten afdragen en dan vooral natuurlijk aan hun kerk, gemeente of organisatie. Ze brengen het als een soort verplichting. Daarnaast heb je ook weer mensen die dit zo serieus nemen, dat ze vervolgens weer in de knoop raken, omdat ze niet weten of ze het van hun bruto of netto inkomsten moeten betalen en ook nog van hun vakantiegeld of dertiende maandsalaris etc. Maar de grote vraag is natuurlijk altijd wat de Bijbel ons feitelijk hierover zegt, want als het Bijbels niet te onderbouwen is, dan zijn het dus wetten van mensen en niet van God.
Daarom nu…wat zegt de Bijbel?
De eerste keer dat we in de Bijbel over tienden geven lezen is in Genesis 14. Daar lezen we hoe Abraham, zijn neef Lot net had bevrijd en nadat hij toen een aantal koningen had overwonnen, ontmoette hij Melchizedek die een priester van God genoemd wordt. Deze Melchizedek zegende Abraham en vervolgens schonk Abraham hem een tiende deel van de buit die hij had veroverd op de koningen.
Feitelijk is dit niet zo’n sterk Bijbels argument voor het geven tienden, want we lezen maar één keer dat Abraham een tiende geeft en nog niet eens van zijn inkomsten, maar van de oorlogsbuit.
In Genesis 28:22 lezen we vervolgens weer over de tienden en wel van Jakob die God de belofte doet; ‘Van alles wat U mij geven zult, zal ik U zeker het tiende deel geven’. Hierbij kan men zich afvragen aan wie hij dat dan gegeven zal hebben. Er waren geen priesters, geen tempel. Misschien gaf hij het aan de armen en offerde hij er een deel van aan de Heer, bijvoorbeeld van de oogst of het vee. Maar het belangrijkste is dat het hier duidelijk niet om een gebod van God gaat, maar om een belofte van Jakob aan de Heer. Men kan hier dus ook niet zeggen dat op basis van deze tekst, men verplicht zou zijn God een tiende van de inkomsten te offeren.
Hieruit kunnen we gerust concluderen dat, voordat de wet van Mozes was ingesteld, men nog helemaal niet verplicht was om tienden te betalen.
De wet van Mozes
Pas later als de wet kwam, werd ook de tienden een onderdeel van die wet. Tienden geven werd ingesteld onder de wet van Mozes en was dus toen wel degelijk een gebod voor de Israëlieten. Er werden toen onder andere tienden gegeven van de oogst, van de vruchten en van de eerstgeboren dieren. Dat moest men dan wel van het beste geven wat men had. Het ging dus in eerste instantie feitelijk niet over geld. De reden waarom God dit gebod instelde, had te maken met het levensonderhoud van de Levieten. God zorgde op deze manier voor Zijn dienaren. Zij dienden in de Tabernakel en mochten van God geen bezittingen hebben zoals de andere stammen van Israël wel hadden. Dus waren ze volledig van deze tienden afhankelijk (Lees Deut. 10:9 en Num. 18:21).
Toen Jezus op aarde wandelde werd er door de Israëlieten nog steeds tienden gegeven, om de eenvoudige reden dat Israël nog steeds onder die wet leefde en het geven van de tienden nog steeds beschouwd werd als een onderdeel van de wet.
Maar hier komt nu het misverstand
Men kan nu niet zeggen dat dit dan ook maar automatisch geldt voor de Nieuw Testamentische gemeente die geboren is op de Pinksterdag (Hand. 2). Want we zijn door Jezus vrijgezet van de wet en dus ook van de wet van de tienden (Rom. 7:6). Let wel Jezus heeft de wet niet opgeheven, maar zijn uiteindelijke bestemming gegeven, lees ook Gal. 3:19-26, Rom. 10:4 en Jer. 31:33-34.
Dat verstaan we onder andere ook uit het volgende voorbeeld. Tijdens een vergadering van de apostelen te Jeruzalem, waarvan we het verslag kunnen lezen in Handelingen 15, wordt klip en klaar gezegd dat de Heilige Geest de heidense volkeren die tot het geloof in Jezus kwamen, geen andere lasten meer zal opleggen, dus ook niet de wet van de tienden (lees vers 28-29).
God beroven?
De mensen die zich toch nog aan de oudtestamentische wet van de tienden vasthouden, refereren vaak naar de volgende tekst uit Maleachi 3:8-10:
Zou een mens God beroven? Werkelijk, u berooft Mij! En dan zegt u: Waarvan beroven wij U? Van de tienden en het hefoffer! U bent door de vloek getroffen, omdat u Mij berooft, als volk in zijn geheel. Breng al de tienden naar het voorraadhuis, zodat er voedsel in Mijn huis is. Beproef Mij toch hierin, zegt de HEERE van de legermachten, of Ik niet de vensters van de hemel voor u zal openen, en zegen over u zal uitgieten, zodat er geen schuren genoeg zullen zijn.
Men stelt dan op basis van deze tekst, dat we God beroven als we geen tienden betalen en dat God ons aanmoedigt Hem op de proef te stellen (of uit te dagen), of Hij zich wel aan Zijn belofte zou houden.
Maar waar gaat dit Bijbelgedeelte nu werkelijk over? In het boek Maleachi roept God het volk van Israël op om weer terug te keren tot Hem. We hebben het hier nog steeds over de oudtestamentische situatie, dus met alles wat hoorde bij de Joodse erediensten en wetten. Daarom zegt God hier dat Hij ze zal zegenen, als ze zich weer houden aan de wettische instellingen, zoals Hij die door Mozes aan hen heeft gegeven. Dus om Hem weer opnieuw te eren met hun tienden en hefoffers. Het gaat dus om het gehoorzamen van God, als teken van bekering.
De gemeente van de Heer is echter een heel nieuwe tijd binnen gegaan en is zelfs door de wedergeboorte, vrijgemaakt van de wet. Jezus heeft de wet voor ons vervuld en heeft ons binnen gebracht in de tijd van genade. Hij heeft Zijn wetten door de wedergeboorte, in ons hart geschreven en als we echt wedergeboren zijn, dan zullen we ook de vrucht van de Geest voortbrengen (Gal. 5:22). Zo geeft God Zijn zegeningen wel aan ons, maar niet meer op basis van onze tienden of enig ander offer van ons, maar op basis van het offer van Jezus op Golgotha (lees ook Rom. 6:14).
Onze offers, hoe zit dat dan?
In het Nieuwe Testament worden we als gemeente in de eerste plaats opgeroepen om geestelijke offers te brengen, namelijk onze lofoffers en uitingen van dankbaarheid aan de Heer (lees 1 Petr. 2:5). Deze offers zijn als een lieflijke geur voor God, Hij verlangt er dus intens naar. Maar ook hier, als we de Heer prijzen, gaat het niet in de eerste plaats om de uitingen zelf, maar om de gesteldheid van ons hart.
Zo ook mogen we de Heer in deze tijd van ons bezittingen offeren en Hij belooft ons daarvoor te zullen zegenen. Wat we de Heer brengen, moet echter altijd waardevol voor Hem zijn en dat is het alleen als het een echt offer is. Daarvoor kijkt God dus weer niet eerst naar de grote van ons offer, maar naar ons hart. Het wordt dus pas een offer als we met ons hart geven, dus uit liefde en… het ons dus echt iets kost. Want als we iemand liefhebben en we willen hem of haar iets geven, dan gaan we ook niet op zoek naar waardeloos prul, maar we willen iets geven wat uitdrukking geeft aan onze liefde en genegenheid. Zo is het bij God, pas als we met de goede motivatie geven, zal Hij ons zegenen en ons uit liefde voor ons, ook weer teruggeven. Het is dus wederkerig en God is een overvloedige God, Hij is beslist niet gierig. Alleen… zijn overvloedige zegeningen zijn niet altijd alleen aardse goederen. Maar Hij wil ons ook zegenen in overvloedige blijdschap, vrede, geluk en diepe zalving van de Heilige Geest etc.. (Lees Efeze 1:3).
Geven is dus wel belangrijk
Laten we wel altijd geven vanuit de juiste motivatie, want daar zal Hij Zijn zegen over geven. Dat deed bijvoorbeeld die arme weduwe uit Lukas 21:2. Haar gave was in absolute zin niet zo groot, het waren maar twee koperstukjes. Maar ze gaf ze met haar hart. Het was zelfs haar hele levensonderhoud, ze had dus alles voor God over. Dit is het praktische voorbeeld, dat Christus ons voorhoudt. Hij kijkt niet naar de gave op zichzelf, maar Hij kijkt naar de bron, waaruit die gave ontspringt.
Daarom, als ons hart echt bewogen is door de liefde van God, zullen we ook bereid zijn om Zijn werk ruim ondersteunen. Want het is Gods hartsverlangen dat Zijn werk doorgaat. Door zending financieel te ondersteunen, dragen we zelfs indirect bij aan de grote zendingsopdracht van Jezus (Marc. 16:15). We kunnen nu eenmaal niet allemaal uitgaan naar verre plaatsen om mensen te winnen voor Jezus, maar we kunnen het wel voor anderen mogelijk maken door onze offers.
Ook is het uiteraard goed en Bijbels om uw eigen gemeente, waar u dus geestelijk gevoed wordt te ondersteunen bijvoorbeeld met een ruime maandelijkse financiële bijdrage (lees ook Gal. 6:6). En natuurlijk, het werk van God kan onmogelijk voortgaan als er onvoldoende financiële middelen zijn. We moeten beseffen dat onze bijdrage wel als een offer aan de Heer moet zijn en dus niet een fooi, of iets dergelijks. Bijvoorbeeld het kleingeld wat we in een collecte bus doen voor één of ander goed doel, wanneer die langs onze deur komt. De collectes in de erediensten zijn absoluut niet hetzelfde als zo’n collectebus, die af en toe bij u aan huis komt. Natuurlijk, we kunnen ook op andere wijze onze bijdrage geven, maar hoe dan ook is het geven van geld, voor het onderhoud van Gods werk in de gemeente, ook een heilig offeren aan God. We zijn dus niet klaar met een fooi, ondanks dat er voor ons geen wettische norm van tien procent meer is.
Als het niet gaat om tien procent, om hoeveel zou het dan gaan?
Wel feitelijk om alles! Misschien zou u zelfs wel meer dan tien procent kunnen geven? (lees Luc. 14:33). Daar schrikt u misschien van. De Heer wil ons helemaal, heel ons leven: onze tijd, onze bezittingen. Ja zelfs alles wat we bezitten zou in principe beschikbaar moeten zijn, als God het van ons vraagt. Alles is feitelijk al van Hem (Haggaï 2:9), maar des ondanks wil Hij dat we het uit liefde aan Hem geven en niet uit dwang. Denk er even over na: mag God uw huis, uw auto, uw spaargeld gebruiken, als de Heer u kenbaar zou maken dat Hij dat nodig zou hebben?
Denk ook eens aan de ontmoeting van Jezus met die rijke jongeman. Deze man kwam bij de Jezus en zei dat hij alle geboden onderhield. Zeker gaf hij ook zijn tienden. En wat zei Jezus tegen hem, als hij vraagt wat hij moet doen om het eeuwige leven te beërven? Lees Lucas 18:22, “Verkoop al wat u hebt en deel het uit onder de armen en u zult een schat hebben in de hemel. En kom dan en volg Mij“.
Rijk worden door tienden geven, kan dat wel?
Bij alles wat we aan God geven, gaat het dus altijd om de gesteldheid van ons hart en niet in de eerste plaats om wat wij terug zullen ontvangen. Aan de andere kant beloofd God ons wel, om ons overvloedig te zegenen als we Hem willen geven en dus niet alles alleen maar voor onszelf willen houden. Lees daarvoor 2 Korinthe 9:6, “Wie karig zaait, zal ook karig oogsten; en wie zegenrijk zaait, zal ook zegenrijk oogsten”.
Deze tekst wordt vaak gebruikt om mensen aan te moedigen, om maar steeds meer geld te geven, want ze krijgen hiervoor toch steeds meer terug. Je zou dit misschien uit deze tekst zo kunnen begrijpen, maar… en dat vergeet men vaak, dit is beslist de verkeerde motivatie om iets aan God te geven. Natuurlijk kan God ons rijk zegenen en soms ook in aardse goederen, maar daar gaat het de Heer niet in de eerste plaats om. Integendeel, Jezus waarschuwt juist dat we niet de mammon en God tegelijk kunnen dienen. Als christenen moeten wij onze schatten juist verzamelen in de hemel en niet op de aarde. De uitleg dat God Zijn hemel vensters zal openen als we hem gehoorzamen zijn, is op zichzelf Bijbels en juist. Maar het klopt niet als daarmee bedoeld wordt, dat we dan rijk worden aan aardse goederen, alleen maar omdat we tienden betalen.
Natuurlijk zijn er die door de Heer zo overvloedig gezegend zijn in materiele goederen, dat ze rijk geworden zijn. Daar is helemaal niets mis mee. Alleen Hij doet dat niet opdat we daardoor steeds meer voor onszelf zouden kunnen leven. Hij doet dat opdat we in staat zullen zijn om anderen te zegenen met onze goederen en in het bijzonder Zijn werk nog meer kunnen gedenken.
Dit artikel is geschreven door evangelist Henk Herbold. Bezoek hier zijn website.
Praatmee