Israƫl wordt ook na Jezus' komst het beloofde land genoemd: terecht?
De Bijbel is het Boek dat het verlossingsplan van God weergeeft voor een mensheid die van God gescheiden is door de zondeval en door die scheiding verloren is. Om de mens(heid) weer bij Hem terug te kunnen brengen, gaf God Zijn eniggeboren Zoon Jezus Christus als Verlosser. Wie in Hem gelooft, heeft eeuwig leven (Joh. 3:16).
In het Bijbelboek Genesis lezen we dat God Abram (later Abraham genoemd, dat wil zeggen vader van een menigte volkeren) riep om te vertrekken uit het land Ur der ChaldeeĆ«n, en te gaan ānaar het land [KanaƤn], dat Ik u wijzen zalā (Gen. 12:1). Uit Abraham, Isaac en Jakob ontstond het volk IsraĆ«l, zijnde de natuurlijke nakomelingen van Abraham. Door een hongersnood gedreven kwam de familie van Jakob in Egypte waar Jozef onderkoning was geworden, en bleef daar wonen. āDe IsraĆ«lieten nu waren vruchtbaar en breidden zich snel uitā (Ex. 1:7). Uit vrees voor de IsraĆ«lieten lieten de Egyptenaren de IsraĆ«lieten onder mishandeling en harde slavenarbeid werken (Ex. 1:12-14). Uiteindelijk kon het volk onder leiding van Mozes het slavernij-diensthuis Egypte āontvluchtenā, en begon de 40-jaar lange woestijnreis naar KanaƤn, het beloofde land. Zie bijv. Deut. 8:7-10.
Het volk IsraĆ«l kon via de rivier de Jordaan (een grensrivier) het beloofde land binnengaan. Bij laag water was de Jordaan slechts 20 meter breed, maar bij hoog water wel ongeveer 1 kilometer. De wonderlijke beschrijving van de doortocht van het volk IsraĆ«l door de toen brede Jordaan is te lezen in Jozua 3 (en 4). Toen het volk IsraĆ«l deze rivier was overgegaan, kwam men in het beloofde land KanaƤn, āeen land dat overvloeit van melk en honingā (Num. 14:8). Maar daar was nog wel strijd te voeren want er waren nog vijandige volkeren die verslagen moesten worden (Jozua 12). Na de periode van de richteren (onder andere Gideon, Jefta, Simson) ontstaat er een groot land IsraĆ«l waarover koning David regeerde vanuit Jeruzalem.
In het vervolg van het Oude Testament lezen we over de scheuring van het rijk in het tweestammenrijk (Juda) en het tienstammenrijk (Israƫl), en over de diverse koningen in die twee rijken, en zien we, voorafgaand aan de beide ballingschappen, hoe het volk zich niet houdt, zich niet kƔn houden, aan Gods geboden. Dat zou pas kunnen als er een Verlosser zou komen, die al veel eerder beloofd was (Gen. 3:15; Jes. 9: 6,7), en die, zo dacht men later, het volk Israƫl zou verlossen van de Romeinen (die in de tijd van Jezus het land KanaƤn bezetten). Of kwam die Verlosser om te verlossen van wat anders?
In zijn eerste brief aan de KorinthiĆ«rs schrijft Paulus: āDeze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebbenā (1 Kor. 10:6) en āDit is hun overkomen tot een voorbeeld voor ons en het is opgetekend ter waarschuwing voor onsā (1 Kor. 10:11).
Maar niet alleen een voorbeeld en waarschuwing om van te leren, maar die gebeurtenissen (inclusief de tijd in Egypte) zijn ook een metafoor van wat het geestelijke leven betreft. Zie bijvoorbeeld: āWant ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat onze vaderen allen onder de wolk waren, allen door de zee heengingen, allen zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee, allen hetzelfde geestelijke voedsel aten, en allen dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christusā (1 Kor. 10:1 -4).
De komst van Jezus Christus, de beloofde Verlosser
Gods Woord roept elk mens, dus zowel Jood als niet-Jood, op om zich met God te verzoenen (2 Kor. 5:20) en Jezus Christus aan te nemen om van zonden verlost te kunnen worden (Openb. 1:5) en een kind van God te worden (Joh. 1:12). āHij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zondenā (Kol. 1:13,14).
Hoe is het met ons geestelijk leven? Zijn wij verlost uit de slavernij (van de zonde) en zijn we na de tocht door de woestijn al in het beloofde land aangekomen? Wij mogen door geloof in Jezus Christus ons oude leven afleggen en ons laten dopen (als het ware gaan door de Jordaan). Rom. 6:4 zegt: āWij zijn dan met Hem begraven (d.i. het sterven van de oude mens) door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelenā. Ook Jezus Zelf werd gedoopt, en wel door Johannes in de Jordaan bij BethaniĆ« (Matt. 3:13; Joh. 1: 28).
Ingaan in Gods Koninkrijk
Als wij Jezus als Verlosser hebben aangenomen, en dus wedergeboren kinderen van God zijn geworden (Joh. 1:12), dan mogen wij nu al het Koninkrijk van God binnengaan (Joh. 3:5,6; Luk. 17:21). Het Koninkrijk van God is met de komst van Jezus nabijgekomen (zie o.a. Mark. 1:15). Het bestaat in de geest, dus geestelijk en nog onzichtbaar, maar het is Gods bedoeling dat het zich in de toekomst zal gaan openbaren op de gehele aarde. Door kennis van Gods Woord en door gehoorzaamheid en toewijding aan de Heer zullen wij kunnen groeien in geloof, en zal eerst ons eigen leven door de kracht van de inwonende Heilige Geest kunnen herstellen, en kunnen wij ook van invloed zijn op de mensen en de wereld om ons heen, en zo mogen wij meehelpen Gods Koninkrijk op aarde zichtbaar te maken. De volgelingen van Koning Jezus kunnen als Zijn gemeente (het nieuwe Jeruzalem - Openb. 21:9,10) al eeuwenlang het heerlijke evangelie van het Koninkrijk verkondigen. Dat alles zal niet zonder geestelijke strijd gaan, want er zijn nog vijanden (destijds voor Israƫl: volkeren; nu voor ons: demonische machten) die Gods plan met de mensheid willen dwarsbomen. Daarom spreekt Paulus in Efeze 6:10-18 over de noodzaak van het hebben van een geestelijke wapenrusting.
Maar uiteindelijk zal Gods Koninkrijk volkomen realiteit worden. Door middel van de gemeente is dan aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend geworden, naar het eeuwige voornemen, dat God in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd (Ef. 3: 10,11). Dat Koninkrijk van eeuwige vrede en gelukzaligheid zal de gehele vernieuwde aarde omvatten.
Wat moet het etnische volk Israƫl nog doen?
Nog afgezien van de vraag wie een Israƫliet/Jood is (want daarover zijn rabbijnen het helemaal niet eens), zal het huidige volk Israƫl ook door de Jordaan moeten, maar dan door de Jordaan in overdrachtelijke (geestelijke) zin, dus door het aannemen van Jezus als hun Verlosser. Immers Hij is ook voor hen de enige Naam door wie zij behouden moeten worden (Hand. 4:12) en de enige weg (Joh. 14:6) om in te gaan in het Koninkrijk van God (Joh. 3:5,8) en het ware eeuwige beloofde land.
In een bepaald opzicht zien orthodoxe rabbijnen het goed. Zonder geloof in de Messias (die in hun visie nog moet komen) kunnen Joden niet in het beloofde land komen. Daarom hebben zij er twijfels over dat de zogenaamde aliyah (lett.: opstijgen of omhooggaan; de immigratie van Joden uit de diaspora) naar het huidige land IsraĆ«l Gods bedoeling zou zijn. Daarom vinden ook zij de gedachte dat men met de terugkeer naar IsraĆ«l de komst van de Messias zou kunnen bespoedigen, volkomen onjuist, zelfs de omgekeerde wereld. Toch hebben de rabbijnen niet gelijk. Want de Messias is Jezus en Hij is al gekomen. Immers, zonder geloof in Messias Jezus komt een mens (Jood of niet-Jood) niet in het beloofde land. Men zal eerst Jezus als Verlosser moeten (mogen) aanvaarden, en pas dan zal men kunnen komen in het Koninkrijk van God (āhet Koninkrijk van de Zoon zijner liefdeā - Kol. 1:13), en daarin is geen sprake van etniciteit, maar van wedergeboren mensen (uit alle volkeren) met God als hun Vader.
Conclusie
Als men het bovenstaande goed en eerlijk overdenkt, dan kan de conclusie niet anders zijn dan dat het beloofde land dus niet het land IsraĆ«l (KanaƤn) is, maar het eeuwigdurende wereldwijde Koninkrijk van God. Dat beloofde land is voor ieder mens (Jood en niet-Jood) toegankelijk die Jezus Christus als zijn of haar Verlosser heeft aanvaard. Zij zijn kinderen van God (Joh. 1:12) en medeleden en medegenoten van Gods belofte(n) in Christus Jezus door het evangelie (2. Kor. 1:20; Ef. 3:6), dus ook erfgenamen (Gal. 3: 7,14, 26-29). Zij zijn de zaligen die zullen beleven waarover Paulus schrijft in 1 Kor. 2:9: āWat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord [dus ook niet door oudtestamentische profeten!] en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebbenā.
Drs. Piet Guijt is Bijbelonderzoeker en publicist.
Praatmee