Leiding geven aan de EO: hoe heb ik dat aangedurfd?

Ik wil jullie een persoonlijk verhaal vertellen. Het gaat over het jaar dat ik voorzitter werd van de Evangelische Omroep (EO). Dat was in 1990.
Ik snap eigenlijk nog niet waarom ik het aangedurfd heb om voorzitter te worden. De EO was een kleine omroep en de leden van de EO waren ook nog onderling in hun denken over de EO sterk verdeeld. Iedere groep wilde een omroep die in alles deed wat hij ervan vond. Een omroep naar hun beeld, zeg maar.
Het was de tijd dat er in EO-programma’s officieel geen liederen uit het Liedboek mochten worden gezongen. Er werd gewaarschuwd voor dat rode boekje. Ook handen omhoog doen om God zo te aanbidden was not done. Als er opnames waren, werd dat als er mensen zo waren, niet in beeld gebracht. Genuanceerd denken over homoseksualiteit was er niet bij. De visie op het volk Israël was van het bestuur eenduidig. In de achterban allerminst.
En daar moest ik leiding aangeven.
Hoe heb ik het aangedurfd?
Er lag nog een belangrijke taak te wachten. Een voorzitter van de EO kwam automatisch in het bestuur van de publieke omroep (toen NOS). En ik was maar een gewone dominee. Ik had geen verstand van de media. De omroepwereld kende ik niet.
In dat NOS-bestuur zaten mensen met grote namen. Veelal mensen die in de politiek hadden gezeten. Misschien herinner je de namen nog van: drs. Joop van der Reijden, Gerrit Braks (ooit landbouwminister). En niet te vergeten Marcel van Dam, een raspoliticus. Het was echt een slangenkuil.
Ik werkte op de gewone werkdagen in het gebouw van de EO. Elke vrijdag ging ik naar het mediacentrum, naar de vergadering van het bestuur van de NOS. Het NOS-bestuur was een verdeelde club. Iedere omroep vocht voor zijn eigen belang.
De mannen van de EO hielpen me elke week met de voorbereidingen voor dat NOS-bestuur. Gijsbert Rietkerk las alle stukken door en Ad de Boer voorzag de stukken van adviezen. Zo ging ik ‘bewapend’ naar die NOS-vergaderingen.
Als die mannen me niet geholpen hadden...
Mijn voorganger, br. Mateboer, die tijdelijk de vacature van ds. J. H. Velema had opgevuld, adviseerde me tijdens de vergadering vooral op de voorzitter van de NCRV te letten. ‘Als je hem volgt, zit je wel goed.’
Hoe heb ik het gedurfd en kunnen volhouden?
En die vond ik door naar de gang te gaan om daar te bidden en dan daarna in de zaal gewoon mee te eten.
In jullie reacties op mijn Facebookpagina gaven mensen als voorbeeld voor je licht onder de korenmaat zetten aan dat zij nalieten te bidden op een bijeenkomst met anderen. Ze vinden het van zichzelf niet goed.
Wel, dat heb ik ook gedaan.
De lunches bij de NOS waren super. Er werden belegde broodjes op tafel gezet die ik thuis nog nooit had gegeten. Iedereen vond het lekker. Ik heb menig keer broodjes meegenomen om het bij de EO aan anderen te kunnen geven. Wat over bleef bij de NOS ging toch de vuilnisbak in...
Maar ja, als je zo lekker eet moet je toch eerst bidden. Maar dat gebeurde niet. Iedereen begon gewoon. Vooral de eerste keer voelde ik me buitengewoon ongelukkig. Eten zonder te bidden, zo was me dat nooit geleerd.
Ik zocht naar een oplossing.
En die vond ik door naar de gang te gaan om daar te bidden en dan daarna in de zaal gewoon mee te eten.
Op een dag was het de vrouw van André van der Louw die zorgde voor een oplossing. Zij behoorde ooit zelf bij een zeer behoudende reformatorische kerk. Zij wees André erop dat hij gelegenheid moest geven om voor het eten stil te zijn.
En zo gebeurde.
Wie ben ik?
Sommige van jullie noemen mij een lichtdrager.
Als dat zo is, wil ik er snel bij vertellen dat het licht op een kandelaar zetten voor mij een hele klus is geweest.
Onder een korenmaat het licht zetten gaf ook voor mij veiligheid.
De wind kon het niet uitwaaien.
God gaf me in mijn leven Zijn licht. En mensen van overal vandaag hebben me geholpen om het licht te dragen. En omdat ik nu weet dat Hij licht in mijn leven is, kan geen storm het licht uitwaaien.
Deze overdenking verscheen eerder op de Facebookpagina van ds. Arie van der Veer.
Praatmee