Moeilijke Bijbelteksten: Hoe lang duurde Israƫls verblijf in Egypte?

In de serie Moeilijke Bijbelteksten behandelt Bijbelleraar Marco van Putten in korte artikelen onderwerpen uit de Bijbel die moeilijk worden gevonden. Dit artikel gaat over Israƫls verblijf in Egypte.
Gedwongen door de ernstige hongersnood trok Jakob, de derde patriarch van de Hebreeƫn, met zijn nageslacht naar Egypte. Maar hij lijkt daarmee geworsteld te hebben. Dit is begrijpelijk. Aan de ene kant werd hij gedreven door een groot verlangen om zijn zoon Jozef terug te zien. Aan de andere kant druiste het in tegen de Landbelofte (Gn 12:7; 26:3; 28:13). Ook was er het oude verbod om het Land te verlaten (24:6) en vooral niet naar Egypte te gaan (26:2).
Vrees voor Egypte
Dat de stokoude Jakob bang was om naar het wereldrijk Egypte te gaan staat letterlijk in de Bijbel (46:3). Jakob verliet zijn kampplaats in Kirtjat-Arba buiten de stad Hebron. Onderweg stopte hij in de heilige plaats Ber-Seba en offerde daar aan God. ās Nachts zag hij visioenen in zijn slaap waarin God tot hem sprak. Hij bemoedigde Jakob; naar Egypte gaan was Zijn wil. Hij zou met hem meegaan en zorgen dat Jakob/IsraĆ«l weer zou terugkeren naar het beloofde Land.
Jakobs vrees voor Egypte is begrijpelijk. Hij was Hebreeƫr. Een trekker die in tenten verbleef. In de bebouwde plaatsen had veel zaken gezien die faliekant tegen de gewoonten van zijn vaderen (de ongeschreven Bijbel) ingingen. Ongepaste en ernstig buitensporige zaken. Afgoderij, moord, hoererij, bedriegerij en diefstal.
Hij wist ook wat zijn grootvader Abraham was overkomen in Egypte (12:10-20). Hoe zijn grootmoeder door de Egyptenaren werd begeerd. Dat de Farao hun Egypte uit had gegooid. Ook zal hij gehoord hebben over de toenemende afgoderij en decadentie, wat in Egypte staatsbeleid was. Welke vrome gelovige zou daar willen zijn? Ook al was dat het enige land waar nog voedsel was.
Hereniging Jozef en Israƫl
Het weerzien met Jozef was erg goed (46:29) en het leek erop dat het verblijf maar zoān vijf jaar zou zijn (45:11). Uit eigen ervaring scherpte Jozef zijn familie in om vast te houden aan hun Hebreeuwse leven en zich niet met de Egyptenaren te verbroederen. Jozef liet het zo uitkomen dat zijn familie een onbewoond gebied aangewezen kreeg aan de rand van Egypte. Jakobs kamp werd opgezet vlakbij de residentiestad van de Farao. Op die manier konden ze makkelijk contact houden met Jozef.
Israƫls verblijf in Egypte
Tijdens de hongersnoodjaren en het herstel erna groeide IsraĆ«l uit tot een volk. Dat was aanvankelijk gunstig voor de IsraĆ«lieten en ook voor Egypte. Jakob was circa 130 jaar oud toen hij zich in Gosen vestigde (47:9) en stierf 17 jaar later (47:28). Jozef overleefde zijn vader ruim 50 jaar, terwijl Jakobs familie in Egypte verbleef. De Bijbel vat het samen met de woorden āze werden vruchtbaar en zeer talrijkā (SV: 47:27).
Uittocht uit Egypte
In de Bijbel wordt het einde van IsraĆ«ls verblijf in Egypte aangekondigd door de toenemende verdrukking die een ānieuwe Faraoā op Jakobs nakomelingen liet neerkomen (Ex 1:8, 11). Er staat niet bij of dat dit van Godswege kwam. Sommigen denken van wel. Het lijkt er echter meer op dat God reageerde op de niet geringe noodroep van Jakobs nakomelingen die naar Hem uitging (3:7). Zoals altijd doet God dan bezoeking aan de aanstichters daarvan. In dit geval de Farao (vs 10). Indirect was dit al eerder gebeurd, want God had 80 jaar eerder een mannelijk Hebreeuws kind terecht laten komen in het huis van Farao (7:7). Onbewust had hijzelf de redder van de HebreeĆ«n grootgebracht.
Verblijfsduur
De verdrukking van Jakobs zonen duurde dus minstens 80 jaar, maar waarschijnlijk niet veel langer. Toch denken veel mensen dat dit 400 jaar duurde. Dit getal komt uit Gods profetie aan Abraham (Gn 15:13) en lijkt bevestigd door Mozes (Ex 12:40) en Stefanus (Hnd 7:6). Feit is dat Jozef 110 jaar oud werd (Gn 50:26) en toen leefde het volk van Jakob in welvaart en voorspoed in Egypte.
Jakob vond Jozef weer terug in het tweede jaar van de hongersnood (47:18). Toen was Jozef 39 jaar, want hij was 30 jaar toen de zeven jaren van welvaart over Egypte kwamen (41:46-47). Jozef kon dus minstens 70 jaar persoonlijk voor Jakob en zijn nakomelingen zorgen. Dit past ook bij de vermelding dat Jozef de nakomelingen van EfraĆÆm tot in het derde geslacht zag (50:23).
Over het voorgeslacht van Mozes staat geschreven dat hij het derde geslacht van Levi, de zoon van Jakob, was (Ex 6:16-20). Het kan niet precies afgeleid worden hoe groot de tijdspanne is van deze nageslachten. Dit kan decennia variƫren, bijvoorbeeld door veel voorkomende onvruchtbaarheid. Maar periode van 400 jaar is veel te lang.
Mozes leidde zijn volk uit toen hij zoān 80 jaar oud was, dus de verdrukking maar ook de Uittocht begon dus vanaf de derde generatie sinds Jakobs komst naar Egypte. Niet lang na de dood van Jozef. Het totale verblijf van de HebreeĆ«rs lijkt dus maar zoān 200 jaar te hebben geduurd.
Het betekent dus dat de tijdsperiode van 400 jaar in de profetie aan Abraham geteld is vanaf het moment van uitspreken ervan, toen Abraham circa 100 jaar oud was, tot aan de inname van het beloofde Land door Israƫl. De apostel Paulus bevestigt dit ook (Gal 3:16-17). Het is opmerkelijk dat Jozef dus de generatie (de vierde) van zijn familie heeft gezien die het beloofde Land zou bezitten!
Evaluatie
Waarom is het belangrijk de verblijfsduur van Jakob en zijn nakomelingen in Egypte te weten? Om meerdere redenen, maar vooral dat de Bijbel consistent is en dat menselijke Bijbelinterpretatie soms verbeterd moet worden. Volgens de belofte aan Abraham zou de vierde generatie van de nakomelingen die als vreemdelingen in een land zouden leven naar het beloofde Land terugkeren (Gn 15:16). God ontzegde echter de Uittochtsgeneratie (volgens bovenstaande de derde generatie) door hun weerspannigheid de toegang tot dat Land en liet hen omkomen in de SinaĆÆwoestijn (Nm 14:29). Deze belofte aan Abraham blijkt dus exact vervuld.
Ook is het van belang voor de datering van de Uittocht. De tijdsduur tussen de Uittocht en de ingebruikname van de tempel van Salomo zou zoān 480 jaar zijn (1 K 6:1). Koning Salomoās tempelbouw wordt gedateerd in circa 950 v.Chr., dus dan zou de uittocht aan het einde van 15de eeuw voor Christus gedateerd moeten worden. Het kan dus niet kan samenvallen met Farao Ramses II (1295-1213), wat traditioneel wordt aangenomen, maar gebeurde in het begin van Egyptes Nieuwe Koninkrijk (18de dynastie). Wellicht verwijzen de Bijbelwoorden āeen nieuwe koningā (Ex 1:8) ernaar.
Deze datering betekent dat de Inname van het beloofde Land aan het begin van de veertiendde eeuw voor Christus (40 jaar na de uittocht; Nm 32:13) plaatsvond en dat sluit aan bij de archeologische vondsten van bijvoorbeeld Jericho. Een grondige verwoesting van deze stad is in die tijd vastgesteld. Het betekent ook dat de Richterentijd bijna dubbel zo lang was (ruim 300 jaar) is geweest, zoals de Bijbel ook lijkt te bevestigen, dan traditioneel wordt aangenomen.
Praatmee