Jakob stal vaderlijke zegen van zijn broer Esau: wat voor zegen was dat?
‘Mijn zegen heb je!’ Die woorden, oprecht uitgesproken, hoor je graag van je vader of moeder. Ook als je zelf al lang volwassen bent. Als je moet leven zonder ouderlijke bevestiging, is dat een pijnlijk gemis. Ieder mens heeft ouderlijke bevestiging nodig. Genesis 27 vertelt dat Jakob de vaderlijke zegen steelt van zijn broer Esau. Wat voor zegen was dat, en had Jakob er iets aan?
Familieverhoudingen kunnen verziekt raken. Vaders, moeders, broers of zussen praten niet meer met elkaar. Soms komt er dan later toch weer een opening. Dat zien we in Genesis gebeuren tussen Jakob en Esau. Jakob had de zegen die voor zijn broer bestemd was, gestolen, door zijn vader Isaak te bedriegen. Een dief die tot inkeer komt, kan maar één ding doen: teruggeven wat hij heeft gestolen. En precies dat zie je Jakob later doen met de zegen die hij eerst gestolen had.
Dat Jakob die vaderlijke zegen teruggeeft aan Esau is veel minder bekend dan het verhaal over hoe hij die zegen stal. We lezen het in Genesis 32 en 33. Jakob reist terug naar zijn familie, maar is doodsbang zijn broer Esau onder ogen te komen. Hij stuurt dienaren vooruit met grote geschenken om Esau gunstig te stemmen. En dan, als ze elkaar eindelijk ontmoeten, zegt hij tegen Esau: ‘Neem toch mijn zegen’ (hoofdstuk 33:11, Statenvertaling; in de NBV21: ‘Neem toch aan (…) waarmee God mij heeft gezegend’).
Een wereldse zegen
Om goed te begrijpen wat Jakob hier doet, is het nodig om aandachtig te lezen welke zegen Jakob van zijn vader Isaak had gekregen (hoofdstuk 27:27-29).
Hij kwam dicht bij hem staan en kuste hem. Toen Isaak zijn kleren rook, sprak hij deze zegen over hem uit:
‘De geur van mijn zoon is de geur van het veld,
het veld dat de HEER heeft gezegend.
God geve je dauw uit de hemel
en vette, vruchtbare aarde,
een overvloed van graan en wijn.
Volken zullen je dienen,
naties zich voor je buigen.
Je zult heer zijn over je broers,
je moeders zonen buigen zich voor jou.
Vervloekt wie jou vervloekt,
gezegend wie jou zegent - Genesis 27:27-29.’
Mij valt op dat dit niet de zegen was die God aan Abraham en Isaak had gegeven. Die zegen van Abraham hield twee dingen in: hij zou veel nakomelingen krijgen en het land waarin ze als vreemdelingen woonden (zie Genesis 12:2-3). Maar als Isaak Jakob zegent, heeft hij het daar niet over. In plaats daarvan spreekt hij van ‘overvloed van graan en wijn’ en over ‘heersen en onderwerpen’. Ook valt op dat Isaak zijn zegen aan Jakob niet geeft uit naam van God. Nee, het is een eigen, vaderlijke zegen. Een wereldse zegen, over hebzucht en macht. Het hele gevecht in het gezin van Isaak en Rebekka draaide dus om een wereldse zegen.
Het verschil tussen Isaaks zegen en de zegen van Abraham wordt nog duidelijker als we doorlezen na hoofdstuk 27. In hoofdstuk 28:3 zegent Isaak nóg eens zijn zoon Jakob, vlak voordat die vlucht naar Paddan-Aram.
God, de Ontzagwekkende, moge je zegenen, je vruchtbaar maken en je veel nakomelingen geven, zodat er een groot aantal volken uit je voortkomt - Genesis 28:3.
Het is een veel minder bekend moment. Maar dán, op dat moment, geeft Isaak aan zijn zoon de zegen mee van Abraham. Ook God wordt nu genoemd. Isaaks woorden getuigen deze keer van kwetsbaarheid en afhankelijkheid: ‘God, de Ontzagwekkende, moge je zegenen, je vruchtbaar maken en je veel nakomelingen geven, (…) moge Hij jou en je nakomelingen de zegen van Abraham geven.’ Het is deze minder bekende zegen die voor Jakob uiteindelijk veel meer betekende.
Teruggave van de gestolen zegen
Terug naar de ontmoeting van Jakob met Esau, vele jaren later. Na zijn terugkeer zoekt Jakob verzoening met zijn broer Esau. Hoe kan hij dat beter doen dan door de zegen die hij ooit gestolen had, symbolisch terug te geven? Hij stuurt Esau complete kudden als cadeau. Daarmee geeft Jakob aan zijn broer de ‘overvloed’ terug die zijn vader hem aangezegd had. Ook geeft hij Esau het ‘heersen’ terug. Dat blijkt uit zijn instructie aan zijn knechten: ‘Als je mijn broer Esau tegenkomt en hij vraagt je bij wie je hoort, dan moet je zeggen: “Ik hoor bij uw knecht Jakob en dit is een geschenk dat bestemd is voor zijn heer Esau”.’ En het blijkt ook uit de zeven buigingen die Jakob voor Esau maakt. En dan zegt hij (33:11) tegen Esau: ‘Neem toch mijn zegen’ (zo staat het er, kortweg, in het Hebreeuws). Naar mijn mening gaat het hier om de – gestolen – vaderlijke zegen die hij van Isaak had gekregen. En die zegen geeft Jakob nu alsnog aan zijn broer terug.
Dit verhaal houdt ouders een spiegel voor. Welke zegen, welke bevestiging geven zij hun kinderen mee? Maar het is ook een hoopgevend verhaal over familieverhoudingen. Die kunnen hopeloos kapot zijn, net als in het gezin van Isaak en Rebekka. Maar niet altijd is de situatie onoplosbaar. Er zijn creatieve wegen om oude wonden te laten genezen en oude fouten te erkennen. Ik herken in de zeven buigingen van Jakob de houding van Jezus. Die kwam niet om gediend te worden, maar om te dienen, zelfs tot aan het kruis. Wie Jezus volgt, bewandelt een weg die verzoening als mogelijkheid openlegt.
Albert Balk is predikant in de Nederlandse Gereformeerde Kerk ‘de Levensboom’ in Amersfoort-Noord. Bovenstaand artikel verscheen op de site van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap en is met toestemming overgenomen door Cvandaag.
Praatmee