Antisemitisme stamt uit Westers racisme
De oorsprong van het Westerse antisemitisme hangt samen met de botsing tussen het Joodse volk als politiek-religieuze entiteit en een van de grootste wereldmachten die ooit hebben bestaan.
Dat wereldrijk was het Imperium Romanum, ofwel het Romeinse keizerrijk. De Romeinen duldden geen volken zoals het Joodse volk naast zich met eigen nationalistische aanspraken, laat staan met de profetische claim dat Israël eens zou worden hersteld als macht die onder God de wereld zou beheersen. Opstanden in 66-73 en 132-136 AD werden bloedig neergeslagen en maakten een eind aan het Joodse volksbestaan in Kanaän. Jeruzalem en de tempel werden verwoest; de Joden werden gedeporteerd en kwamen ook terecht in de landen waarnaar velen van de andere stammen van Israël al waren verspreid.
Racisme
De Joodse verwachting van nationaal herstel van Israël bleef echter in de diaspora bestaan. Dat vormde een bijzondere uitdaging voor het Romeinse Rijk toen het christelijk werd. Nadat keizer Constantijn in 313 door het Edict van Milaan aan christenen vrijheid schonk, ontwikkelde het christendom zich tot staatsgodsdienst en groeide in het Romeinse Rijk de behoefte aan een eigen Bijbelse identiteit. Daarin speelde een politiek-religieuze ambitie, ontleend aan het oudtestamentische Israël, een belangrijke rol. Echter, met dit verschil dat niet de etnische nakomelingen van het oudtestamentische Israël of het Joodse volk voortaan die rol zouden gaan vervullen. Zij waren immers uitgespeeld. Het na-Constantijnse Romeinse Rijk zag zichzelf als geroepen om het Bijbelse Israël te vervangen. Het sentiment van ‘Wij zijn Israël’ werd populair in de Westerse wereld.
Na de val van het Romeinse Rijk in het Westen werd dat afgeleide Israël-bewustzijn overgenomen door het Frankische Rijk, het Duitse Rijk (‘Das heilige Römische Reich deutscher Nation’) en de vroege natiestaten van West Europa, zoals Engeland en Nederland. Het ‘wij-zijn-Israël-sentiment’ was niet alleen politiek maar ook theologisch van aard en drong door in Kerk en persoonlijk geloof. Het werd geleidelijk ingebed in een algemener gevoel van Westerse blanke superioriteit. De Westerse wereld vanaf Constantijn zag zichzelf als een politiek-religieus ‘corpus christianum’ van eenheid van Staat en Kerk, als het nieuwe Israël. Dat uitte zich noodzakelijkerwijs op twee manieren: het verheffen van het eigen volk en het vernederen van andere volken. Wat dat laatste betreft, heeft het ‘corpus christianum’ een droevige reputatie in de omgang met de eigen Joodse minderheid. In het Moderne Tijdperk van Europa schikten zich gedwongen steeds meer volken in alle continenten onder de macht van de koloniale imperia van het Westen. Naarmate dat vorderde, versterkten zich de voorboden van wat vanaf de negentiende-eeuwse evolutionaire rassen-theorieën van Darwin en anderen werd aangeduid als het verschijnsel van racisme.
Het racisme in de vanouds ‘christelijke’ Westerse wereld heeft zich op verschillende manieren geuit. Imperialisme, kolonialisme en extreem nationalisme traden op als bondgenoten ervan. De ‘eigen blanke’ continenten van Europa en Amerika worden soms met een racistische connotatie aangeduid als de ‘boreale wereld’. In die gebieden zelf en in de landen van andere continenten is de bodem doordrenkt van bloed door vele Westerse pogingen om volken te onderwerpen, uit te roeien of tot slavernij te brengen. De Holocaust is wellicht het meest afschrikwekkende voorbeeld, maar wie de geschiedenis kent, weet van genocidale misdaden tegen vele volken. Het neerkijken op een ander ras of andere rassen en het opzien naar een bepaald volk of ras heeft zich in de Westerse geschiedenis vermengd met het Christendom. De onbijbelse gedachte dat een bepaald ras of volk een exclusieve ‘goddelijke roeping’ zou bezitten, plaatst andere rassen of volken lager op de ladder van Gods veronderstelde voorkeuren of prioriteiten. Dit lijkt op sociaal-Darwinisme in een christelijk jasje. De schade die deze dwaling heeft aangericht, is naar mijn overtuiging een belangrijke oorzaak van de terugval van kerk en geloof in het Westen. Wie als christen met de verlossende boodschap van Jezus Christus zijn of haar multiculturele wereld wil tegemoet treden, moet zich door Hem laten genezen van elke vorm van racisme. Een Nederlandse predikant zegt daarover optimistisch en met instemming van zijn Malawische echtgenote: ‘Racisme is aangeleerd. Als racisme een begin heeft, dan heeft het ook een einde. Het overleeft Jezus niet’ (De Nieuwe Koers, 2020-2, p. 15).
Racisme past niet bij geloof in Jezus. Als christenen het racisme altijd hadden afgekeurd, was de geschiedenis van het Westen anders gelopen. Dat geldt niet alleen voor racisme in het algemeen maar ook voor de bijzondere vormen ervan.
Antisemitisme en filosemitisme
Kenmerkend ervoor ontstonden binnen dit Westerse racisme als vanzelf allerlei rassentheorieën over het Joodse volk. Ten eerste leidde dit tot de ideologie van antisemitisme. Daardoor vond men bevestiging van de al sinds het Romeinse Rijk bestaande afkeer van de Joden, die met hun herstelverwachtingen de Westerse machten naar de kroon leken te steken, als een soort van vijfde colonne. Dat anti-Joodse sentimenten zich ook nestelden in theologie en Kerk veranderde niet wezenlijk door de Reformatie. Na de Reformatie ontstond echter, met name in piëtistische stromingen binnen het Protestantisme, wel een tegenbeweging, namelijk die van het filosemitisme. Zij uitte zich in een speciale liefde voor Israël of het Joodse volk vanwege de vermeende uitzonderlijke zegenrijke toekomst die dat volk te wachten zou staan en de verwachting dat daaraan een grote zegen voor de Kerk verbonden zou zijn.
Jodenhaat en doorgeschoten liefde voor de Joden zijn producten van Westerse raciale antipathieën en sympathieën. Ze zijn elkaars tegenbeelden, of twee kanten van dezelfde munt. Beide komen voort uit hetzelfde raciale denken in de Westerse blanke vanouds ‘christelijke’ cultuur, wellicht omdat de ‘blanke’ Joodse medemens altijd in de buurt was. Ze roepen elkaar op. Antisemitisme komt soms voort uit teleurgesteld filosemitisme en filosemitisme is soms het product van schaamte vanwege een antisemitisch verleden. Beide zijn overspannen sentimenten ten aanzien van Israël of het Joodse volk. Ik duid die verschijnselen samen aan met de term ‘Israëlisme’ en versta ze als aan elkaar verwante pogingen om Israël los te pellen uit de samenbindende liefde en trouw van God, zoals die geldt voor alle volken zonder onderscheid. Israël wordt buiten de naties gezet omdat God niet meer van ze houdt, of Israël staat los van de naties omdat God ze uitzonderlijk liefheeft. Die loskoppeling is fataal, want zij leidt onvermijdelijk tot een karikatuur die elke andere visie op Israël bij voorbaat verdacht maakt.
Die complexe religieuze theorie van het ‘Israëlisme’ heeft zich naar twee schijnbaar tegengestelde kanten geuit: het in Gods heilsplan verlagen of het verhogen van het Joodse volk ten opzichte van andere volken. Óf de volken vervangen het geminachte Israël. Óf Israël wordt verheven boven de volken. Als typerende aspect ervan illustreert het Israëlisme dat het Westerse racisme ten diepste (ook) religieus van aard is. De octopus van het Israëlisme vertegenwoordigt echter een religiositeit die geen steun vindt in de openbaring van God. De Schrift laat vanuit Christus juist gelijkwaardigheid van alle volken zien en eenheid van alle uit hen samengebrachte gelovigen (Gal. 3:28; Ef. 2:11-14).
Dit artikel van dr. Steven Paas is een gedeelte van zijn essay ‘De Bijbelse boodschap: wesp of trechter’, waarvan de hele tekst met voetnoten toegankelijk is via LinkedIn.
Praatmee