Moeilijke Bijbelteksten: Hoe effectief waren de Richters uit het Oude Testament?
In de serie Moeilijke Bijbelteksten behandelt Bijbelleraar Marco van Putten in korte artikelen onderwerpen uit de Bijbel die moeilijk worden gevonden. Dit artikel is een evaluatie van het optreden van de Richters.
Als de Bijbelgegevens over de Richtertijd worden opgeteld dan zou die zoān 400 jaar hebben geduurd. Daar komt nog de tijd van de geschiedenissen van Richteren 13-21 bij. De tijdsduur daarvan is echter onbekend. Deze ruim 400 jaar is onaannemelijk.
Uitgaande van de Bijbelgegevens over de rust die Richters zouden hebben verkregen voor Israƫl, dan zouden de Israƫlieten daardoor hele lange perioden hebben gekend van vrede en welvaart. Het lijkt dan een uitzonderlijk godsvruchtige en gezegende periode te zijn geweest, terwijl de rest van de wereld te maken had met onrust, geweld en chaos.
Richters heroverwogen
Het is echter aannemelijker dat de Richterentijd ruim 100 jaar korter duurde (circa 1355-1043). Dat is altijd nog zoān 180 jaar langer dan wat traditioneel daarvoor wordt gerekend. Tweederde van die tijd kan ārustā hebben bestaan, doordat Richters buitenlandse vijanden en nationaal optreden van de IsraĆ«lieten binnenlandse vijanden hebben bestreden.
Om dit te onderbouwen wordt de Bijbel zo geĆÆnterpreteerd dat de Richters niet in heel IsraĆ«l (onder alle 12 stammen), maar slechts tegen regionale problemen optraden. Onder bepaalde stammen van IsraĆ«l en vooral en op de eerste plaats ten behoeve van de eigen stam van de Richter. De herhaalde onderdrukking van āIsraĆ«lā zoals dat in de Bijbel wordt genoemd betrof dan niet steeds het hele volk IsraĆ«l. Zoān regionale onderdrukking werd wellicht toen wel collectief ervaren. Het was immers duidelijk dat die van Godswege kwam of dat Hij het toeliet.
Ook wordt er in dit artikel van uitgegaan dat de tijdsperioden waarin bepaalde Richters actief waren overlappingen hadden met andere Richters. Dat blijkt bijvoorbeeld als Samgar, die waarschijnlijk optrad in het stamgebied van Naftalie, wordt genoemd tijdens het optreden van Ehud (3:31-4:1). Verder is het de vraag of in de Bijbel niet alleen de belangrijkste Richters zijn genoemd. Er zijn namelijk aanwijzingen dat er meer waren.
Overzicht Richters
De bovenstaande interpretatieve uitgangspunten en aannames leiden tot het volgende overzicht van het optreden van de in de Bijbel genoemde Richters.
De eerste Richter na het terugtreden van Jozua als algehele leider over de Israƫlieten is Otniƫl uit de stam Judah (Jz 15:17; Rich 1:13). Hij was 40 jaar Richter (3:11) in zijn regio. Daarna kwamen de Israƫlieten (waarschijnlijk zijn hier hoofdzakelijk de Judeeƫrs bedoeld) door hun zonden 18 jaar onder invloed van de Moabieten (vers 14). Moab grensde immers aan het stamgebied van Juda.
Daarna zond God Ehud uit de stam Benjamin als Richter die hun (de Judeeƫrs en Benjaminieten) van de Moabieten verloste, zodat zij 80 jaar rust hadden (vers 30). Samgar, waarschijnlijk van de stam Naftalie, trad in diezelfde tijd op tegen de Filistijnen die de noordelijke stammen onderdrukte (vers 31).
Daarna kwamen de (noordelijk wonende) Israƫlieten, zoals de stam Naftalie, door (hun terugval in) zonden 20 jaar onder invloed van de KanaƤnitische koning van Hazor (4:3). Maar God zond door de dienst van de profetes Deborah de Richter Baraq, van de stam Naftalie, en die versloeg de koning van Hazor, zodat Israƫl (vooral de stam Naftalie) 40 jaar rust had (5:31).
Aan het einde van de 80 jaar rust bewerkt door Ehud zondigde de Israƫlieten (de Judeeƫrs) weer en daardoor kwamen ze zeven jaar onder de macht van Midjanieten (6:1). Toen riep God Gideon uit de aan Judah grenzende stam Manasse zodat hij hen bevrijdde en 40 jaar rust bewerkte (8:28).
Israƫl (de stam Manasse) verviel in afgoderij en een lid uit de familie van Gideon, Abimelech, riep zich na Gideons dood uit tot koning van de stad Sichem en doodde al zijn broers. EƩn wist er echter te ontkomen. Dat was Jotam. Hij profeteerde over hem en vluchtte naar het zuiden van het beloofde Land.
Abimelech regeerde drie jaar in Sichem en bracht ellende aan IsraĆ«l (vooral voor de stam Manasse), zoals Jotam had geprofeteerd. Na hem kwam Tola uit de aangrenzende stam Issakar (10:1) en daarna JaĆÆr uit de stam Manasse (Overjordaanse Gilead) die God als Richters liet optreden in IsraĆ«l (de stam Manasse; 10:3). Ze gaven het 45 jaar rust (door hun gecombineerde optreden).
Maar daarna verviel (een deel van) Israƫl weer in afgoderij en toen gaf God hen 18 jaar lang over aan onderdrukking van Filistijnen en de Ammonieten. Uiteindelijk riep Israƫl tot God voor uitredding en deed alle afgoden weg. Dit wijst misschien op een ernstige eredienst in de tent van samenkomst (vss 10-16).
Toen dreef Gods Geest Jefta uit de stam Manasse (Gilead) aan tegen de Ammonieten (11:29) en liet Hem hen overwinnen. Hij was zes jaar Richter. Daarna trad Ibsan uit de stam Judah zeven jaar op, Elon uit de stam Zebulon 10 jaar en Abdon uit de stam EfraĆÆm acht jaar (12:8, 11, 13).
Daarna deden de (westelijke stammen van de) Israƫlieten weer kwaad en gaf God hen 40 jaar over aan de Filistijnen (13:1). In die periode liet God Simson uit de stam Dan 20 jaar als Richter tegen de Filistijnen optreden.
Evaluatie Richteren
De Richters blijken effectief te zijn, maar minder efficiƫnt. Tijdens hun leven brachten ze rust voor hun eigen stam en vaak ook voor andere aangrenzende stammen. Maar al kort na hun dood keerde alles weer terug naar het oude. Blijkbaar lieten ze geen of amper een godsdienstig nalatenschap ter verbetering na of wisten dat niet te borgen. Het waren dan ook niet zozeer godsdienstige leraren, maar leiders om (regionale) problemen op te lossen.
Het was echter niet in de aard van de godsdienst van de Israƫlieten om hun hoop te vestigen op leidende personen, zoals de Richters. Dat was iets wat juist gebruikelijk was bij heidense volken. Israƫl vestigde hun hoop op Gods handelen. Ook gaat het Bijbelboek niet zozeer over de Richters, maar over de godsdienstige geschiedenis van Israƫls stammen na de inname van het beloofde land.
Tijdens het grootste deel van de Richterentijd kwam Israƫl niet verder dan te vertrouwen op Zijn ingrijpen tegen verdrukking van heidense buurvolken, terwijl zijzelf naar eigen inzicht bleven leven met een grote kans op zondigen. De kohaniem (Israƫlitische priesters) en de oudsten valt dus meer te verwijten. Zij lieten blijkbaar na om Israƫl op te voeden, zodat God steeds weer een Richter moest roepen.
Als de Richters inderdaad slechts tegen regionale problemen optraden, dan wijst dat er op dat het godsdienstige verval van heel IsraĆ«l in de Richtertijd veel minder groot was, dan wat een oppervlakkige Bijbellezing verondersteld. Dat sluit ook aan bij de gedachte dat de Richters hoofdzakelijk regionaal tot zegen waren. De ārustā die verkregen werd slaat dus in Bijbelse zin op godsdienstig welvaren; vrijheid om het Verbondsleven te handhaven.
Opvallend is wel dat het boek Richteren eindigt met het nationale optreden tegen een ernstige misdaad van de Benjaminieten in Gibea. Hiertegen trad geen Richter of leider op, maar de volksraad in Mizpah (Rich 11:11; 20:1). Het ging immers om een misstand binnen Israƫl zelf.
Het boek Samuƫl, wat aanvankelijk ook nog de Richterenperiode beschrijft, opent met de rol van het centrale heiligdom in Silo; de tent van samenkomst (1 S 1:3, 21). Ook dat wijst op een groeiend besef van nationale eenheid. Dit besef zal ook het gevolg zijn geweest van de natuurlijke groei van het aantal Israƫlieten.
Opmerkelijk is dat kohaniem en Levieten, de godsdienstige leidslieden, toen zoān kwaadaardig gedrag blijken te hebben gehad. Dat verklaart dan waarom er geen goed godsdienstig onderricht bestond onder de IsraĆ«lieten zodat dit het hun naar eigen inzicht leven zou corrigeren. Er traden toen ook weinig profeten op (3:1).
Toen de Richter Samuel (7:15) als profeet werd erkend (3:20) wist hij tijdens een periode van onderdrukking door Filistijnen opnieuw de nationale volksraad in Mizpah bijeen te brengen (7:5). Maar toen Samuƫls zonen Joƫl en Aviejah, die hij als Richters had aangesteld om hem op te volgen, zich misdroegen begonnen de oudsten van Israƫl te vragen om een koning over hen aan te stellen als Richter (8:5).
Praatmee