Dit is één van de meest vervelende onderdelen van mijn werk
In zijn nieuwe dagboek schrijft opperrabbijn Jacobs onder meer over een van de meest vervelende onderdelen van zijn werk: mensen die willen toetreden tot het Jodendom. Waarom willen ze dat überhaupt in een tijd waarin het antisemitisme welig tiert, zo vraagt Jacobs zich af. Ook schrijft hij over positieve ontmoetingen én een bezoek aan het Hoornbeeck College.
Gioer, toetreding tot het Jodendom, behoort nu niet bepaald tot de leukste onderdelen van het rabbinale baantje. Toen opperrabbijn Berlinger, mijn voorganger en leraar, mij vroeg of ik zijn assistent wilde worden richting opvolger, stelde ik voor dat ik al zijn werkzaamheden stukje bij beetje zou overnemen, maar dat ik het prefereerde om gioer zo lang mogelijk bij hem te laten. Zijn reactie was overduidelijk: alles of niets! En zeker niet alleen de krenten uit de pap.
De lokale rabbijn of voorganger mag de kandidaat steunen, maar ik moet als Beth Din (Joodse rechtbank) juist de tegenpartij zijn. En juist dat ‘tegenpartij zijn’ past totaal niet bij mij. Ik wil het de kandidaten niet onnodig lastig maken, maar van mij wordt halagisch verwacht dat ik dat dus in zekere zin wel doe. Het viel me op, en daarom breng ik het onderwerp ter sprake, dat ik sinds 7 oktober veel meer gioer-telefoontjes krijg dan gewoonlijk. Ik begrijp werkelijk niet waarom iemand juist nu het antisemitisme zo abnormaal van zich laat horen, Joods zou willen worden. Maar ja, denk ik dan, er is heel veel op onze rumoerige aarde dat ik niet vat, en toch is het er en moet ik, moeten we, ermee omgaan en leven.
Mijn agenda kent bijna geen vaste punten meer. Corona en de daaraan gekoppelde cursus ‘hoe kan ik verder zonder-buiten-te-komen’, en de uitvinding van de computer, mijn portabel rabbinale kantoor, maken rondreizen bijna geheel overbodig.
Omdat we niet-joods nieuwjaar net achter ons hebben en ik me herinner dat mijn vader aan het eind van het jaar de kas opmaakte, ben ik zelf ook maar even gaan terugblikken. Dat ‘even’ liep uit en enige uren later zat ik nog steeds achter deze computer om dit dagboek voor u klaar te krijgen.
De laatste dagen van het maatschappelijk jaar zijn een goede samenvatting van mijn afgelopen jaar: een potpourri van van alles en nog wat.
Een mooie lewaja (begrafenis). Mooi, omdat er veel mensen waren en de overledene een hoge leeftijd mocht bereiken. Mooi ook omdat er sjiwwe werd gezeten en er velen naar de sjiwwe (treurweek) waren gekomen. Helaas is dit in Joods Nederland niet meer vanzelfsprekend, want de gemeenschap dunt uit en de kennis van het Jodendom verzwakt.
Positief is dat ik de laatste week gesprekken heb gehad met toppers uit onze niet-Joodse samenleving, die bezorgd zijn, meeleven en beiden onafhankelijk van elkaar mij benaderden en wilden weten hoe de kersttoespraak van Z.M. de koning was overgekomen binnen Joods Nederland. Nou moet ik er uiteraard voor waken om niet te snel ‘namens’ te spreken, maar mijn inschatting was, na goed luisteren gedurende de Chanoeka-bijeenkomsten, dat Joods Nederland de toespraak als warm en bemoediging heeft ervaren. En dat is goed!
Wat lastig was voor mij, en ik ben er nog niet uit, was het verzoek van een bejaarde vrouw die aangeeft zich al heel lang Joods te voelen, altijd meedoet met de activiteiten van de Joodse gemeente, maar tegelijkertijd vertelt ze mij dat ze niet-Joods is. Ik kan natuurlijk schrijven dat ze het in essentie wel is of zoiets, maar ik voel me geroepen haar echt te helpen en dat zal uitsluitend kunnen door de realiteit waarin ze zich bevindt, te accepteren als de plaats waar G’d haar wil hebben omdat daar haar persoonlijke opdracht ligt. Anders geformuleerd: daar waar je bent moet je zijn, ook als je daarvan nog niet bent doordrongen.
En toen: het Hoornbeeck College. Zeshonderd docenten kwamen naar mij luisteren als onderdeel van hun bezinningsdag. Mijn aanwezigheid was via een professionele video aangekondigd en toen ik het podium betrad, werd achter mij voor ieder goed zichtbaar die video vertoond, waarin ik aangaf waarover ik zou spreken. Het was goed dat die video, die ik nog niet had gezien en gehoord, werd afgespeeld. Ik wist toen tenminste wat er van mij als spreker werd verwacht. Klinkt wellicht wat grappig, maar is voor mij wel de realiteit. Ik houd niet van toespraken die van papier worden voorgedragen. Ik spreek liever met de zaal, ik wil contact, verbondenheid. Ik heb duidelijk te horen gekregen dat mijn toespraak was geland, mijn oproep aan de docent om vooral ook aan zichzelf te werken, aan zijn eigen religiositeit. De beste, meest professionele, educatieve videopresentatie zal niet gehoord worden als de docent hem niet op de juiste wijze weet te presenteren. Als een top-video over de oorlog (’40-’45) niet door de leerkracht wordt gedragen, dan is de video als een peperdure diamant in een ordinaire disposable ring van plastic.
Gistermiddag had ik in de synagoge van Amstelveen een fijn gesprek met de voorzitter van de Joodse Gemeente Amsterdam, Sidney Bialystock, en mijn collega rabbijn Wolff. Ondertussen kreeg Blouma bezoek van onze wijkagent met de vraag of ik tevreden was met de aanwezigheid van politie tijdens mijn lezing voor het Hoornbeeck College.
En tussen al deze bemoedigingen was er ook nog een Bar Mitswa op maandagochtend in Amersfoort. Maar omdat het oproepen voor de Thora slechts het begin was van het bar-mitswa-feest, want aanstaande sjabbat zal de bar-mitswa-jongen uit de Thora lezen, daarna een grote kiddoesj en dan ook nog een dag later een groot bar-mitswa-feest, wacht ik nog even met bar-mitswa-details. Overigens had ik ook nog een twee uur durende kennismaking met de nieuwe medewerker van ‘Joods bij de EO’ en blijft mijn dagboek vooralsnog gewoon ook bij hen, op de Facebook-line Joods bij de EO.
Cvandaag publiceert regelmatig het dagboek van opperrabbijn Jacobs.
Praatmee