Een nachtje undercover als dakloze
Maarten van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport namens de ChristenUnie, is een nachtje undercover gegaan als dakloze. Dat schrijft hij zelf in een bijdrage op LinkedIn. Op die manier wilde hij als verantwoordelijke staatssecretaris voor maatschappelijke opvang zelf ervaren hoe het is om als dakloze te leven. Hij schreef onderstaande bijdrage over zijn ervaring.
Even schiet het door me heen: ik kan ook niet gaan. De chauffeur bellen en me terug naar huis laten brengen. Een hotelkamer opzoeken. Desnoods buiten slapen?!
Zo zal dus die metershoge drempel voor de daklozenopvang bij meer mensen voelen... Maar met m’n plastic tasje in de hand klop ik toch aan de deur van de ‘maatschappelijke opvang Den Bosch’.
Ik ben een uurtje daarvoor door de directeur verwelkomd. Hij vertelt dat niemand van mijn aanstaande bezoek weet. Alleen iemand van de beveiliging ‘s nachts.
Iemand doet open. ‘Ik zou hier graag willen slapen’ - vraag ik. ‘Oké, wacht maar even’ - zegt hij terwijl de deur sluit. Ik wacht. Een minuutje later gaat de deur weer open. ‘Kom maar binnen’. Ik vraag me af wat er gebeurd is. Ben ik toch herkend? Zie ik er niet uit als dakloze?
Hoewel ik slechts mijn overhemd in mijn tas heb gepropt twijfelt niemand op basis van mijn uiterlijk of ik dakloos ben. Hoewel ik zo vaak ben gewezen op het feit dat het stereotype beeld van dakloosheid niet klopt. Tóch verwacht ik een vraag hierover. Maar werkelijk niemand die op basis van mijn broek, schoenen, shirt of kapsel mijn status in twijfel trekt.
De medewerkers vragen vriendelijk door, maar respecteren mijn grenzen. Die zijn weliswaar ingegeven doordat mijn ingestudeerde verhaaltje zijn beperkingen kent. Maar toch voelt het als erkenning. Dat ze mij binnenlaten is belangrijk. Dit is nou landelijke toegankelijkheid van de opvang. De regio-binding en eigen bijdrage? Dat komt morgen wel: ‘Ik zeg ook altijd: je bent gewoon mens.’
Ondertussen raak ik aan mijn stomme boodschappentasje gehecht. Er zit schoon ondergoed in, een tandenborstel. Maar dat tasje geeft me vooral het gevoel dat er iets echt ‘van mij’ is.
Het gesprek met de andere slapers in de opvang voer ik vooral in soundbites.
‘Hoelang ben je al dakloos?’ - ‘Ach, zo lang’. Ik schrik van het antwoord en de rusteloosheid die eraf spat.
‘Heb je een maatschappelijk werker?’ - ‘Nee, ik heb dat niet nodig. Ik ben ZZP’er, schilder. Ik moet morgen werken. Ik heb alleen geen huis.’
‘Je moet daarheen, daarheen (wijst richting de medewerkers)! En dan gewoon vertellen! Daar kunnen ze je helpen!’
‘Ik heb vandaag post gekregen, van de gemeente. Wil je het zien?’ Laat trots inschrijfbewijs zien in het BRP. ‘Sinds 27 juni bent u ingeschreven in de gemeente Den Bosch’. - ‘Mooi toch?!’
Rond middernacht loopt de woonkamer leeg. Binnen voelt als een separate, gescheiden werkelijkheid. De zweetlucht op de slaapzaal wacht me op. Tijdens de gesprekken in de woonkamer heb ik gehoord dat er gesnurkt kan worden… ik wacht het rustig af. Mijn boodschappentasje staat naast me op m’n matrasje, we zijn ondertussen onafscheidelijk.
De volgende dag mag ik me bekendmaken. Nee, geen nieuwe dakloze jongeman, maar de staatssecretaris verantwoordelijk voor ‘maatschappelijke opvang’ heeft een nachtje gelogeerd. Een echt werkbezoek. Eerlijker en rauwer dan ik me vooraf ooit had kunnen bedenken.
Praatmee