Christina pleit voor meer openheid bij suïcidaliteit: "De kerk heeft hier een rol in”
De angst om een geliefde te verliezen aan suïcide beheerst het dagelijks leven van veel naasten. Toch blijft deze groep grotendeels onzichtbaar. Christina Hennipman-Herweijer doet als verplegingswetenschapper in samenwerking met het UMC Utrecht en het Kennisinstituut christelijke ggz promotieonderzoek naar hun ervaringen. Haar bevindingen laten zien hoe zwaar het is om te leven in voortdurende alertheid en hoe belangrijk het is dat kerken leren praten over dit thema. “De angst stopt niet na een crisis. Mensen blijven continu opletten, blijven in een soort overlevingsstand. Dat breekt je op.”
Christina richt haar onderzoek niet op nabestaanden, maar op mensen die nú leven met een suïcidale partner, ouder of kind. “Over nabestaanden weten we al meer, maar over deze groep nauwelijks iets. Terwijl we van nabestaanden wel weten dat zij ook rouwen over de periode voor het overlijden”, vertelt ze. “Zij leven dagelijks met de angst dat het opnieuw misgaat. Ze voelen zich verantwoordelijk, proberen te voorkomen dat het nog eens gebeurt, maar raken daardoor zelf overbelast. Je ziet dat ze in een parallel proces terechtkomen: de suïcidale persoon wil niet meer leven, en de naaste kan die angst niet meer verdragen en ziet daardoor ook geen andere uitweg meer.”
Die voortdurende waakzaamheid tast volgens haar de dynamiek in gezinnen aan. “In sommige interviews ging het echt over de ontregeling van het gezin”, zegt Christina. “Kinderen voelen zich niet meer gezien, ouders lopen op eieren. Alles draait om degene die suïcidaal is. Dat maakt het ongelooflijk ingewikkeld om nog een normaal gezinsleven te leiden.”
Eenzaamheid en schaamte
Wat haar het meest trof, is de diepe eenzaamheid van naasten. “Naast angst is dat de emotie die het meest genoemd wordt. Mensen voelen zich eenzaam in de relatie met de suïcidale persoon, maar ook in hun eigen netwerk. Ze durven er vaak niet over te praten uit schaamte of schuldgevoel. Zeker ouders vragen zich af: wat heb ik verkeerd gedaan? En dan voelen ze zich ook nog eens niet gezien door professionals. Die richten zich vooral op de patiënt, terwijl de omgeving evenzeer steun nodig heeft.”
Ook binnen kerken is er volgens Hennipman weinig ruimte voor openheid. “Ik hoopte dat de kerk hierin een verschil zou maken, maar dat bleek niet zo. Als iemand kanker heeft, weten we hoe we naast die persoon en hun omgeving moeten staan. Maar bij suïcidaliteit raken we verlegen. Zowel naasten als gemeenteleden weten niet wat ze mogen vragen of zeggen. We zijn bang om het erger te maken als we erover praten, terwijl het tegendeel waar is.”
Een taboe dat doorbroken moet worden
Volgens Christina is juist openheid de sleutel. “Een onderwerp blijft een taboe zolang we het negeren. Het is belangrijk dat voorgangers, ouderlingen en pastoraal werkers het gesprek aangaan. Dat kan al heel eenvoudig: een preek of gebed waarin het benoemd wordt, geeft mensen de ruimte om hun verhaal te delen. En zeg gerust: ik weet het ook niet, maar ik wil luisteren. Alleen al dát maakt verschil.”
Het zwijgen, zegt ze, is wat naasten het meest pijn doet. “Wat ik het meestst hoor, is dat mensen na een crisis merken dat er niet meer over gesproken wordt. Dat alles gewoon doorgaat. Terwijl het voor hen niet voorbij is. Het niet-zeggen is eigenlijk het meest destructieve.”
Geloof en compassie
In sommige kerkelijke kringen leeft nog steeds de gedachte dat iemand die zelf uit het leven stapt, niet bij God kan zijn. Christina ziet hoeveel schade zo’n overtuiging kan aanrichten. “Vooral in orthodoxe en evangelische gemeenschappen worstelen mensen daarmee. Door hun ervaring gaan ze anders naar suïcidaliteit kijken. Ze zien bij hun naaste de wanhoop en het ondraaglijk lijden. Dat botst met hun algemene overtuiging dat suïcide zonde is en lijdt tot de hel. Dit interne conflict brengt stress en spanning met zich mee, zeker wanneer wordt vastgehouden aan de heersende visie van de kerk. Dit aspect was een belangrijk onderdeel van het schadelijke effect wat religie kan hebben.
Zelf spreekt ze met bewogenheid over Gods genade. “Ik zie suïcide als het uiterste gevolg van ziekte, van uitzichtloos lijden. En bij geen enkele ziekte oordelen we zo hard. Waarom zouden we dat hier wel doen? Volgens mij hebben we een genadige God. Zelfs al zou iemand het zien als zonde: voor welke zonde was er geen vergeving? Ik geloof dat Gods hart groter is dan onze angst.”
Liefdevol aanwezig zijn
Wat kerken volgens haar kunnen leren van Jezus, is om in het lijden te blijven staan. “Jezus liep er niet omheen. Hij was er gewoon, zoals bij Lazarus. Liefdevol aanwezig zijn, zonder oordeel of snelle oplossingen, dat is misschien wel het belangrijkste wat we kunnen doen.”
Christina ziet langzaam verandering komen. “Ik zie de aandacht voor het onderwerp toenemen. Ook word ik steeds vaker gevraagd om hierover te spreken. Dat laat zien dat het thema begint te leven. De tijd is rijp voor meer openheid. De kerk loopt vaak wat achter, maar het kán veranderen.”
De moed om te vragen
Haar boodschap aan kerken en gemeenteleden is eenvoudig maar krachtig: “Heb het lef om de vraag te stellen. Bij een suïcidaal persoon kun je zeggen: ‘Heb je het moeilijk? Denk je wel eens aan de dood?’ En tegen een naaste: ‘Hoe is het met jou?’ Die vraag is spannend, maar geeft vaak enorme opluchting. Het opent de deur naar echt contact.”
Zelf leerde ze in haar onderzoek ook een geestelijke les. “Wat ik zag bij gelovige naasten, was een diepe overgave. Ze zeiden: zonder Jezus red ik het niet. Vanuit die overgave ontvingen zij veel. Dat raakte me. Ik heb geleerd dat er momenten zijn waarop je iets niet kunt dragen. Dan mag je het neerleggen bij God, want sommige dingen zijn gewoon te groot om alleen te dragen.”
Christina Hennipman-Herweijer werkt ze als beleidsadviseur kwaliteit bij Eleos, een christelijke instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Meer informatie over haar onderzoek is te lezen in het onderzoeksartikel dat Christina schreef over het onderwerp.






























Praatmee