Dit artikel is nu opgeslagen in je
dashboard.
Bewaar artikelen in je dashboard.
God
19 april 2019
door
Koert Koster
De Vader en de Zoon geven samen bloed
Het is van wezenlijk belang om op te merken dat het in het specifieke offer van Jezus om God zélf gaat. God verzoent in Christus de wereld met zichzelf (vgl. 2Kor.5:19). God is degene die het initiatief tot verzoening neemt én in het zoenoffer als middel voorziet. God werd mens opdat het mogelijk zou zijn om zelf te bloeden en te sterven. We kunnen God de Vader hier niet uitspelen tegen de Zoon. Specifiek het Johannesevangelie laat er aan duidelijkheid niets te wensen over dat de Zoon ervoor koos om de wil van de Vader tot het einde toe te volbrengen. En dat in weerwil van demonische verzoeking en menselijke tegenstand. God gaf de Zoon op het altaar.
De Zoon gaf zich vrijwillig. Want ten diepste was de wil van de Zoon niet in tegenspraak met de wil van de Vader. Ook niet toen de Zoon in de hof van Gethsemane aan de Vader vroeg of deze drinkbeker aan Hem voorbij mocht gaan. Dat wordt direct bevestigd doordat Hij aangeeft dat Hij zijn wil in overeenstemming wil brengen met die van de Vader. Zijn diepste wil was dus de wil van de Vader. En daar koos Hij voor. Zo bezien kunnen we zeggen dat de Zoon zich geheel vrijwillig geeft als zoenoffer voor de wereld (vgl. Mat.26:42).
Zo is God de zichzelf schenkende en wegcijferende God, maar tegelijkertijd ook de ontvangende die eerherstel krijgt. Het zoenoffer is dus terzelfdertijd ván God en vóór God.
De Zoon gaf zich vrijwillig. Want ten diepste was de wil van de Zoon niet in tegenspraak met de wil van de Vader.
Wat de geschonden eer aangaat nog het volgende. God heeft geen eerherstel nodig omdat zijn eer qua wezen is aangetast door de zonde van de mens. Want hoe kan een eindig mens een oneindige God in zijn diepste zijn onteren? Dit lijkt me onmogelijk. We kunnen wel zeggen dat Hem in de relatie met de mens van meet af aan grof onrecht aangedaan is. Het resultaat van de zonde van de mens is een breuk. Deze breuk is allereerst een breuk van vertrouwen. Namelijk de fundamentele twijfel die de mens aan de dag heeft gelegd ten aanzien van Gods goedheid en ten opzichte van de betrouwbaarheid van zijn Woord. Zo is de mens vervreemd van God. De mens kwam door eigen toedoen ver van God te staan. De mens verwijdert zich van God in een houding van wantrouwen, terwijl Hij te vertrouwen is. Juist dát is de geschonden eer. Fundamenteel daarbij is dat de mens iets tegen God heeft, en niet andersom.
Plaatsvervanging en genoegdoening
Het is van essentieel belang om op te merken dat de notie plaatsvervanging niet gelijk te stellen is aan satisfactie, dat is genoegdoening. De idee van plaatsvervanging blijkt in de Bijbel veel meer in te houden dan bevrediging van verlangen of begeerte óf het stillen van toorn. Plaatsvervanging reikt namelijk verder dan begrippen die te maken hebben met de moraal, bijvoorbeeld 'immoreel' of 'wraak'. Ze reikt verder dan begrippen als ‘eer’, ‘toorn’ of ‘wraak’. Deze laatste woorden sluiten meer bij het begrip 'satisfactie' aan. Zij liggen meer in het verlengde van juridische begrippen die overeenkomen met het Romeins recht. Deze noties bracht iemand als Anselmus binnen in de theologie. Het is moeilijk, zo niet onmogelijk, om deze negatief-emotionele en zakelijk-juridische begrippen in harmonie te brengen met de idee dat God liefde is. Faustus Socinus plaatste op grond van deze karakteristieken van God een is-gelijk-teken tussen plaatsvervanging en satisfactie. Stellen we deze begrippen inderdaad gelijk, dan kunnen we niet anders dan concluderen tot een wrede bloeddorstige God die in de verzoening zijn gram wil halen.
Wanneer we bijvoorbeeld het Johannesevangelie lezen, blijkt uit de gave van Jezus Christus juist de liefde van God. We horen daar een heel ander geluid. Johannes de Doper schetst een beeld van een Lam dat de zonde der wereld wegneemt (vgl. Joh.1:29,36). Ook hij kende de offerrituelen, en we moeten het daarom niet uitsluiten dat hij aan een lam gedacht heeft dat geslacht werd. Het is voor mijn betoog in ieder geval van belang om te beseffen dat Jezus het Lam van God is. Dít specifieke Lam komt bij God vandaan. Hij heeft het gegeven. Het is het Lam waarvan elders gezegd wordt dat het voorgekend is van voor de grondlegging der wereld (vgl. 1Petr.1:19,20). God zelf is de schenker van zijn Lam. Daarom kunnen we niet zeggen dat Hij iets vraagt, wat Hij zelf ook niet metterdaad geeft. Het bloed dat gegeven wordt op het altaar heeft Hij daar zelf gebracht. Het is het bloed van zijn Eigene en dus van zichzelf (vgl. Hand.20:28).
De Vader heeft zijn Zoon altijd terzijde gestaan. Waar de Zoon als zoenoffer geofferd wordt, wordt de Vader geofferd.
Samengevat: God bedacht het plan, Hij nam het initiatief, Hij vraagt een offerlam en Hij voorziet zichzelf. Degene die in eerste instantie een wrede en bloeddorstige God lijkt te zijn, blijkt de in vrijheid liefhebbende God. Dat kunnen we alleen begrijpen als we deze radicale omkering van perspectief zien. De vragende God blijkt de gevende God te zijn geworden en direct daarna ook weer de ontvangende God. Want het zoenoffer dat Hij in Christus geeft, is het offer dat Hij aanvaardt. God blijkt van begin tot eind liefde te zijn, al kunnen we de stappen die Hij neemt moeilijk volgen.
In de Zoon geeft God zichzelf op het altaar. De Vader en de Zoon nemen dit stappenplan tot heil van de wereld samen, en wel van begin tot eind. Van deze Vader-Zoon-relatie kunnen we zeggen dat die nooit verbroken is geweest. De Vader heeft zijn Zoon altijd terzijde gestaan. Waar de Zoon als zoenoffer geofferd wordt, wordt de Vader geofferd.
God wilde - en daarmee zijn we terechtgekomen bij een ander bezwaar tegen de plaatsvervanging - in zijn liefde 'slechts' werkzaam zijn door dit specifieke offer. En dat was een bewuste keus van zijn wil. Oftewel: Hij koos daar vrijwillig voor. Die 'beperking' legde Hij zichzelf eigenlijk op. Daarom kunnen we naar mijn stellige overtuiging in de idee van een plaatsvervangend zoenoffer zowel Gods macht als Gods liefde zien.
God bedacht het plan, Hij nam het initiatief, Hij vraagt een offerlam en Hij voorziet zichzelf.
De twee bovengenoemde bezwaren zijn terug te voeren tot het dilemma dat ook een rol speelt in de theodicee, namelijk of God tegelijkertijd machtig en liefdevol kan zijn. Dat kan Hij dus. Omdat Hij in zijn almacht de keus kon maken om in de daad de kleinste te worden. En als de kleinste en minste nam Hij de plaats in van een dienaar en knecht die in staat is om zichzelf in liefde prijs te geven. Dit kunnen we niet vatten. Maar waar ons denken ophoudt, kunnen we danken. Geven we noties als plaatsvervanging en genoegdoening prijs doordat we deze niet kunnen verklaren en daardoor zelfs wegverklaren, dan schenden we het soteriologisch geheim.
Koert Koster is filosoof en theoloog. Bezoek hier zijn website.
Deel dit artikel op: