Johan van Arnhem (44) is al meer dan 20 jaar leraar in het reformatorisch basisonderwijs: “We moeten de barricade op”

“De kinderen die aan je toevertrouwd worden, mag je elke dag wat meegeven uit Gods Woord. Dat is het allermooiste wat er is”, vertelt Johan van Arnhem. Van Arnhem is inmiddels al meer dan 20 jaar leerkracht in het reformatorisch basisonderwijs en geniet met volle teugen van zijn werk, waarin geen dag hetzelfde is. De leerlingen iets meegeven uit Gods Woord en hen klaarstomen voor de toekomst, dat is wat het leraarschap voor hem inhoudt. Cvandaag sprak met de leraar over zijn motivatie om meester te worden, de toekomst van bijzonder onderwijs én de broodnodige aanwas van nieuwe leerkrachten.
Een aantal jaren werkte hij als directeur op een basisschool op Urk, maar toch keerde hij terug naar de Koning Willem-Alexanderschool in Staphorst, waar hij al sinds jaar en dag als meester in de bovenbouw werkt. Maar hoe kwam zijn motivatie om leraar te worden eigenlijk tot stand? “Ik ben geadopteerd en mijn adoptievader zat zelf ook in het onderwijs. Thuis krijg je dan de verhalen mee. Daarnaast had ik op school in groep vijf een meester die geweldig mooie Bijbel- en geschiedenisverhalen kon vertellen. Hij had ook een geschiedenisclub en een plantengroep, waar ik op de woensdagmiddag naar toe ging. Fantastisch vond ik het.”
Deze meester, meester De Frel, wakkerde het vlammetje om leraar te worden al op jonge leeftijd aan bij Van Arnhem. De twee kwamen al eerder met elkaar in aanraking, al heeft Van Arnhem daar zelf weinig van meegekregen. “Toen ik in Nederland aankwam, was ik zeven maanden oud. Meester De Frel was vanuit Rotterdam naar Staphorst verhuisd om hier als meester te gaan werken. Hij was de eerste die bij mij op kraamvisite geweest is, begreep ik later. Vervolgens kwam ik hem in groep 5 opnieuw tegen, maar daarna scheidden de wegen natuurlijk. Ik kwam op het voortgezet onderwijs terecht en dan moet je al vrij snel, midden in je onstuimige puberteit, nadenken over de vraag: ‘Wat ga je hierna doen?’ Ik vulde een test in en ik ben de PABO gaan doen.”
De paden van Van Arnhem en meester De Frel zouden elkaar later opnieuw kruisen. “Toen de PABO er bijna op zat, ben ik de LIO-stage (afstudeerstage lerarenopleiding, red.) gaan lopen. Ik kon op mijn vroegere basisschool terecht en uitgerekend bij mijn oude meester kon ik de LIO lopen en daarna ook afronden. De Frel is later naar het voortgezet onderwijs gegaan, maar werkt nog af en toe een dag in het basisonderwijs. Als we elkaar tegenkomen, dan hebben we het er nog wel eens over. Het is heel bijzonder dat onze levensloop op meerdere momenten bij elkaar kwam. Hij heeft echt het vlammetje bij mij aangewakkerd.”
Tegelijkertijd heeft de leerkracht naar eigen zeggen altijd wel rekening gehouden met het feit dat hij later voor de klas zou komen te staan. “Wat ik van mezelf wist, is dat ik vrij toegankelijk ben en makkelijk contact met mensen kan maken. Ik was als kind ook wel een leerling die graag de leiding en het initiatief nam in dingen. Als we bijvoorbeeld politie en boefje speelden, deelde ik altijd wel de lakens uit. Dat is ook wel een beetje het aard van het beestje, zo eerlijk moet ik ook zijn.”
“Het is een pedagogisch en sociaal vak waarin je met kinderen te maken krijgt die je toevertrouwd worden. Je bent met ‘levend materiaal’ bezig en elke dag is anders”, zegt Van Arnhem als ik hem vraag wat het leraarschap zo mooi maakt. “Er zijn ouders die vertrouwen hebben in een school en hun kinderen hier aanmelden. Je moet je realiseren dat het grootste deel van de opvoeding van een kind in een schoolklas plaatsvindt. Dat geeft veel verantwoordelijkheid. Je probeert leerlingen voor te bereiden op de stap vanuit het ietwat beschermde wereldje naar het voortgezet onderwijs, waar ze met anderen in aanraking komen. Je wilt hen een aantal dingen meegeven en dan vooral uit de Bijbel. Dat is trouwens het allermooiste van werken op een school met de Bijbel: elke dag gaat Gods Woord open. De lessen die in de Bijbel staan, trek je door naar het hier en nu en probeer je zo concreet mogelijk voor de leerlingen te maken.”
De klas (groep 8) van Van Arnhem
Daarbij gaat Van Arnhem ook gevoelige maatschappelijke thematiek zoals de huidige genderdiscussie of alle ontwikkelingen rondom LHBTI niet uit de weg. Al dan niet deels gedwongen, vertelt de leerkacht. “Dat zijn thema's die spelen, maar hoe gaan wij dat die kinderen vertellen? De overheid wil nu al dat wij eigenlijk in de klas geen onderscheid meer maken tussen jongens of meisjes, alsof de verschillende geslachten niet langer bestaan. Ik vraag me wel eens af waarom iemand die zich ‘anders’ voelt dat wel volop mag roepen, maar waarom mogen wij niet zeggen dat we in de schepping geloven en dat er zowel man als vrouw geschapen is?”
Het zijn ontwikkelingen die de leerkracht soms met lede ogen aanziet. “De volgende zorg die direct in het het verlengde hiervan ligt, is hoe lang het bijzonder onderwijs nog in zijn huidige vorm kan blijven bestaan. Nu hebben we nog een school met de Bijbel en krijgen we nog subsidie van de overheid. Maar hoe lang zal dat nog duren? Het klinkt misschien wat somber, maar ik denk dat de regels steeds strakker worden en het op een gegeven moment bijna onmogelijk zal worden om vanuit onze christelijke identiteit onderwijs te blijven geven. Maar wat dan? Gaan wij dan overstag of zeggen we: ‘Tot hier en niet verder’? Wat als de geldkraan dichtgedraaid wordt, hoe gaan we dan verder? Blijven we dan als reformatorische scholen onze poot stijf houden? Daar ben ik wel heel benieuwd naar en dat is zeker een punt van zorg.”
"Het hele punt van demonstreren binnen onze gezindte ligt best gevoelig, dat weet ik. Maar ik ben wel van mening dat we ons geluid veel meer moeten laten horen", zegt Van Arnhem vervolgens. "We zouden ons met z'n allen veel sterker moeten maken in Den Haag, door bijvoorbeeld flink te lobbyen, zoals de Reformatorische Ouder Vereniging (ROV) dat ook al doet. We zouden daar wat mij betreft veel strijdvaardiger in mogen zijn; laat het maar wat schuren. Laten ze maar komen kijken op onze scholen. We boeken prachtige resultaten, waarom zouden we dan niet mogen zijn wie we zijn? Honderd jaar geleden hebben we ervoor gevochten dat bijzonder onderwijs gesubsidieerd werd. Nu hebben we die subsidie en laten we het bij wijze van spreken over z'n kant gaan. We zijn soms echt te braaf", is de leerkracht van mening.
Hebben deze ontwikkelingen ook invloed op het lerarentekort dat ook binnen het reformatorische onderwijs aanwezig is? Van Arnhem: "Ongetwijfeld speelt dat een rol. Hoewel, ik was pas op een loopbaanevent in het AFAS Theater waar ik een standje had van ‘En dan ben je leraar.’ Hier ben ik als projectleider aan verbonden. Als ik dan hoor hoeveel mensen er zijn, die zeggen: ‘Het onderwijs lijkt me toch wel wat’, is het niet enkel negatief gesteld. Vooral mensen die in het bedrijfsleven zitten, altijd maar met targets moeten werken en doelen moeten halen, staan steeds meer open voor een switch naar het onderwijs. Men wil niet alleen maar enorm verdienen, maar ook wat meegeven aan de jeugd en iets voor de maatschappij betekenen. Ik proef dat bij veel mensen.”
Prachtig beroep
Volgens Van Arnhem kleeft er ten onrechte een negatief sentiment aan het werken in het basisonderwijs. "Het gaat vaak over werkdruk of te lage lonen, maar ik zou willen zeggen: kijk eens wat voor prachtig beroep het leraarschap is. Je mag kinderen elke dag vertellen over wie de Heere is en je mag hen voorbereiden op het leven dat voor hen ligt. In de weg daarnaartoe speel je een cruciale rol. Dat geluid zou veel meer benadrukt moeten worden."
Inmiddels is Van Arnhem al meer dan 20 jaar actief als leerkracht. Wat zijn momenten die hem in het bijzonder zijn bijgebleven? "Op school hebben we hier altijd een keer per jaar een projectweek, waarin we aan een thema werken. Projecten vind ik fantastisch, dus pak ik het altijd veel te groots aan", zegt Van Arnhem lachend. "Leerlingen blijven dan gerust tot vijf uur op school zitten of offeren er soms hun vrije zaterdag voor op. Geweldig. Als je oud-leerlingen dan jaren later tegenkomt, beginnen ze er altijd over dat ze zo van die projecten genoten hebben. Dat is mooi om te horen, tegelijkertijd denk ik dan wel: 'Heb je ook nog meer opgepikt, bijvoorbeeld van de Bijbelverhalen die verteld zijn? Dan besef ik weer dat we een mooie, maar ook heel verantwoordelijke taak hebben."