Het was de taak van David om op de schapen van zijn vader te passen. Dat was het ‘minste’ baantje op de boerderij. David werd niet helemaal voor vol aangezien; het lijkt erop dat hij een bastaard was, door zijn vader verwekt bij een andere vrouw. Hij zegt zelf in Psalm 51:7: ‘In zonde ben ik ontvangen.’ Dit sterkt het vermoeden dat hij een buitenechtelijk kind was. 

Toen David door zijn vader naar het slagveld werd gestuurd om eten te brengen bij zijn drie oudste broers die als soldaat dienst deden in het leger van koning Saul, kreeg hij een veeg uit de pan van zijn oudste broer Eliab. ‘Eliab, Davids oudste broer, hoorde hem met de mannen praten. Hij maakte zich kwaad en vroeg: “Wat doe je hier eigenlijk, en bij wie heb je dat handjevol schapen in de steppe achtergelaten? Ik weet hoe brutaal en vals je bent. Je bent alleen maar hier gekomen om naar het gevecht te kijken!”’ (1 Sam. 17:28-29 GNB). Uit de woordkeuze blijkt wel dat David met pittige afwijzing te maken heeft gehad.