Moeilijke Bijbelteksten: evaluatie Israƫls eerste bestaansperiode

In de serie Moeilijke Bijbelteksten behandelt Bijbelleraar Marco van Putten in korte artikelen onderwerpen uit de Bijbel die moeilijk worden gevonden. Dit artikel geeft een evaluatie van Israƫls eerste bestaansperiode (c.1400 eeuw-586 v.Chr.).
Israƫl werd definitief een afzonderlijk volk door de uittocht uit Egypte. Maar eigenlijk waren ze al een volk geworden door hun sterke groei daar (Ex 1:7). Ook een farao noemt hen op een bepaald moment zo (vers 9).
Ze worden daar ook āeen volkā genoemd omdat ze er apart leefden. Afgescheiden van het Egyptische volk, omdat die hun Hebreeuwse (nomadische) levensstijl als minderwaardig beschouwden (Gn 43:32; 46:34).
Toen hun omvang dusdanig groot was geworden trokken de Egyptenaren hun loyaliteit in twijfel (Ex 1:10) en begonnen ze hen te onderdrukken. God leidde de Israƫlieten uit die onderdrukking, zoals Hij eerder had voorzegt (Gn 15:13-14).
Israƫls eerste bestaansperiode
Door gewillig toe te treden in Zijn verbond behoorde ze God als volk toe. Daarmee werden ze het identificeerbare āvolk van Godā op aarde. Hoewel Gods volk altijd al bestond en veel groter is dan alleen de IsraĆ«lieten.
De verbondssluiting ging samen met de opdracht om een belofte te vervullen. De Israƫlieten moesten van de berg Horeb uittrekken naar een gebied aan de oostkust van de Middellandse Zee. God had aan Abraham daarvan min of meer de grenzen bekend gemaakt. Het zou het woongebied van zijn kleinkinderen worden. Aan Mozes preciseerde Hij die grenzen later.
De Israƫlieten begonnen in circa 1360 voor Christus dat gebied in te nemen en richtte bij Sichem hun centrale heiligdom op. De hogepriester was over hun godsdienst gesteld en een raad van stamoudsten over het centrale volksbestuur. Het volk begon zich daardoor steeds meer als een natie te gedragen. Vrijwel alle heidenen die er woonden en hun cultusplaatsen werden vernietigd. Het oorspronkelijke nomadische bestaan van de Israƫlieten kwam definitief ten einde.
De natievorming werd verder gecentraliseerd toen ze in circa 1040 een koning aanstelden. Israƫls welvaart, maar toch vooral de kwaadaardigheid van hun koningen, leidde tot hun gefaseerde ondergang. In 586 kwam er voorlopig een definitief einde aan de natie Israƫl. Wat kan van deze eerste periode van circa 800 jaar van het volk Israƫl worden geleerd?
Opdeling Israƫls eerste bestaansperiode
Deze periode is in drie tijdsdelen te onderscheiden:
1. De woestijntijd van 40 jaar (c.1400-c.1360 v.Chr.)
2. De vestigingstijd van 320 jaar (c.1360-c.1040)
3. De eerste koningentijd van 454 jaar (c.1040-586).
De eerste koningentijd kan chronologisch opgedeeld worden in:
3.1 Een voorperiode van 30 jaar
3.2 De centrale Davidische monarchie van 80 jaar
3.3 De twee koninkrijken van zoān 215 jaar
3.4 Het Davidische restkoninkrijk van 130 jaar
Vanaf 885 voor Christus werden IsraĆ«ls koningen afdracht plichtig aan buitenlandse natiĆ«n wat uitliep in vazalschappen. Dat was al een teken van geestelijke achteruitgang. De IsraĆ«litische koningen regeerden eigenlijk maar een derde van de koningentijd (zoān 155 jaar) onafhankelijk.
Israƫls eerste bestaansperiode heeft dus de vestigingstijd (Richterentijd) als langste aaneengesloten eigensoortige tijd van onafhankelijkheid. Hoewel de Richters optraden tegen vijanden die God tegen Israƫl zond vanwege hun herhaaldelijke kwaadaardigheid. Maar in die periode traden vrijwel geen profeten op tegen Israƫl. Maar toen de kwaadaardigheid te groot werd, was dit aanleiding voor het aanstellen van een koning.
Israƫls groei
In de Bijbelboeken Samuƫl, Koningen en Kronieken wordt uitgebreid aandacht besteed aan de koningen van Israƫl. Het gewicht ligt op hun weerspannigheid, boosaardigheid en zonden. In andere Bijbelboeken, zoals het boek Ruth, de psalmen en de profetenboeken, komt echter een veel genuanceerder beeld van de godsdienstige gesteldheid onder de Israƫlieten in hun eerste bestaansperiode naar voren.
Daaruit blijkt dat het algemene beeld van IsraĆ«l in deze tijd meestal onjuist is. De Richterentijd bijvoorbeeld vaak wordt gezien als een ādonkere tijdā waarin de godsdienstige gesteldheid van de IsraĆ«lieten alleen maar slechter werd. Daardoor wordt de komst van de koningen, met vooral koning David als ideaalbeeld, nogal eens gezien als een zegen voor IsraĆ«l. Maar de feiten over de eerste koningentijd laten het tegenovergestelde zien.
Met uitzondering van de woestijnperiode tussen de uittocht uit Egypte, maakte IsraĆ«l in de eerste bestaansperiode een ontwikkeling, een groei in natievorming door. Hoogtepunten liggen in de Richterentijd, waarin de geschiedenis van Boaz en Ruth zich voltrok (waarschijnlijk 12de eeuw), en het begin van de koningentijd, met het optreden van de Richter/profeet SamuĆ«l en koning David (11de ā 10de eeuw). Daarna volgde, niet lang na de helft van hun eerste bestaansperiode, de gestaagde neergang die al onder Salomo werd ingezet.
Oorzaak van Israƫls val
Uit de oordelende aanzeggingen van de profeten in die tijd blijkt hoe het gesteld was met Israƫl en waarom God hen uiteindelijk in de verbanning wegzond. Daaruit blijkt dat niet alleen de koningen en de leidslieden steeds afvalliger van God werden.
Van de profeet Jesaja (c.770-c.686) wordt duidelijk dat āheelā het volk in Gods ogen van Hem was afgevallen (Js 1:2-4). Heel IsraĆ«l werd van Godswege zondig, misdadig, gebroed van kwaadaardigen en verdorven zonen genoemd. Maar het feit blijft dat leiders bepalend zijn in de handhaving van Gods wil. Hun falen en boosaardigheid had de grootste negatieve invloed.
Jesaja stelde het volk voor als leidende aan een ernstige ongeneeslijke ziekte dat ook nog eens verwond en geslagen was. Dat laatste is het gevolg van de buitenlandse legers die God herhaaldelijk tegen Israƫl had laten optrekken om de bevolking en het Land te kastijden. Woningen waren geplunderd en verwoest, landerijen en boomgaarden waren leeggehaald en onbruikbaar gemaakt. Het begon steeds chaotischer en een woestenij te worden.
In de tempel in Jeruzalem brachten Israƫlieten stelselmatig huichelachtige offers aan God. Hun hart was er niet bij, maar de offers waren alleen bedoeld als poging om God te manipuleren om hen weer te zegenen. Precies zoals heidenen dat ook probeerden te doen met hun afgodendienst.
Al vroeg in de morgen gingen de Israƫlieten naar drinkgelagen en vierden ze feesten (5:11). Ze noemden het kwade goed en wat goed is (naar Gods wil) kwaad. Wie het meeste kon drinken werd gezien als een held (vers 22). Zelfs de priesters en de profeten deden eraan mee (28:7).
Volgens de profeten Hosea (c.760-715) en Jeremia (c.627-begin 6de eeuw) pasten de (geestelijke) leidslieden zich aan bij wat toen gangbaar was onder het hele volk (Jr 5:31; Hos 4:9). De rechters namen steekpenningen aan om de schuldige vrij te spreken en de onschuldige diens recht te ontnemen.
Evaluatie
Wie in die tijd echter toch nog trouw aan het verbond bleef kon op Gods gunst rekenen. Israƫl werd, vooral aan het einde van de koningentijd, steeds meer getypeerd door enkele rechtvaardige gelovigen (een vrome rest; bijvoorbeeld 1 K 19:18). Net zoals dat ook daarna zou zijn tot op de huidige dag. Gods volk vertegenwoordigt helaas altijd maar een rest van de mensheid. Maar Israƫl die zoveel privileges was geschonken had het beter moeten doen.
De overgrote meerderheid van het volk koos er ook voor om steeds meer te assimileren met volksaard van de heidenen. De collectieve verbondstrouw ging verloren. Gods toorn tegen heel Israƫl, en niet slechts tegen de koningen en de leiders, groeide steeds meer aan en Hij liet waarschuwen hen ten gronde te zullen richten. Hij openbaarde daarbij ook steeds meer over Zijn toekomstplannen. Toen het einde kwam, kon het geen verrassing meer zijn voor Israƫl.
Israƫl zou niet meer herstellen tot de onafhankelijke staat die het had in het begin van de eerste bestaansperiode. Het is wachten op de komst van de Messias om dit herstel te geven. Maar tot op heden is daar geen vooruitzicht op. De vraag en het verlangen van de apostelen naar dit herstel blijft dus nog steeds open (Hnd. 1:6; 15:16).
Praatmee