Dit artikel is nu opgeslagen in je
dashboard.
Bewaar artikelen in je dashboard.
In Leviticus 25:39-46 gaat het over geen heerschapij met wreedheid over je broeder hebben en dat alleen buitenlandse slaven geoorloofd zijn. 'Nu lijkt het in de tekst dat men over een broeder geen heerschappij met wreedheid mocht hebben en over een buitenlandse slaaf wel', stelt een vragensteller in de vragenrubriek van Refoweb.nl. 'Onmatig wreed en onnodig hard mishandelen kan God toch niet bedoeld hebben in Leviticus, omdat het juist moreel goede wetten zijn van God.'
'Slavernij was in het Oude Testament alomtegenwoordig en niet weg te denken uit het dagelijks leven', antwoordt ds. G. K. Terreehorst (foto). 'Dat er regels in de Bijbel staan over de omgang met slaven, betekent niet dat slavernij daarmee ook wordt goedgekeurd. De wetten in de Bijbel waren vooral bedoeld om een bestaande praktijk te reguleren. Bij de omringende volken waren er nauwelijks wetten die slaven beschermden. Men kon ongestraft met hen doen wat men wilde.
De wetten die je noemt waren in de eerste plaats bedoeld tot bescherming van de Joodse dienstknechten. Zij hadden meer voorrechten dan niet-Joodse slaven. (...) Dat God duidelijk zegt dat een Joodse dienaar niet wreed behandeld mag worden, betekent niet dat dit bij een buitenlandse slaaf wel mag. Als ik tegen iemand zeg dat hij zijn eigen kinderen niet mag mishandelen, zeg ik daarmee niet dat hij de kinderen van de buren wel mag mishandelen. Nergens staat dus dat je een buitenlandse slaaf hard en wreed mag behandelen', maakt de hersteld hervormde predikant uit IJsselstein duidelijk.