Moeilijke Bijbelteksten: Wat betekende Israƫls vraag om een koning?

In de serie Moeilijke Bijbelteksten behandelt Bijbelleraar Marco van Putten in korte artikelen onderwerpen uit de Bijbel die moeilijk worden gevonden. Dit artikel gaat over de gevolgen van Israƫls vraag om een koning.
De oudsten van Israƫl vroegen de profeet Samuƫl om een koning over Israƫl aan te stellen (1 S 8:5). Hun argumenten lijken redelijk. Samuƫl zou niet lang meer te leven hebben, maar zijn zonen bleken niet zo rechtvaardig als hun vader (vers 3). Wie zou Israƫl dan na Samuƫls dood leiden (in godsdienstige zin), zoals hij had gedaan?
Toch redeneerden de oudsten krom. Het ging er namelijk niet alleen om dat Samuƫls nationale optreden voortgezet zou worden. Ze wilden bovenal een koning, omdat ze gelijk wilde zijn aan de andere volken.
Daarmee miskenden ze Gods volk te zijn. Dat ze onvergelijkelijk waren met de volken. De komst van een koning zou onherroepelijk ook een afname betekenen van de erkenning dat God de Enige Koning van Zijn volk is (Ps 10:16). Samuƫl realiseerde zich beiden zaken en was dan ook fel gekant tegen die koningsvraag. Van Godswege waarschuwde hij de oudsten (1 S 8:11-18; 10:19), maar zij hielden vast aan hun vraag om een koning.
Achteraf gezien maakte God, met het aanstellen van de nationale ambtsprofeet Samuƫl, permanent nationaal leiderschap mogelijk en nodig. Dit kon deels ingevuld worden met een koning die zou optreden als centrale, nationale richter in politieke en militaire zin (8:20). God zou dat dan tegelijkertijd aanvullen met een nationaal profeet voor de spirituele leiding daarbovenuit.
Ontwikkeling Israƫls leiderschap
Israƫl werd oorspronkelijk geleid door oudsten (Ex 3:16) en elke familie door een patriarch (6:13). Ten behoeve van de uittocht stelde God Mozes aan als messiaans volksleider. Die stelde een krijgsleger aan met oversten en legerleiders (18:25).
Toen God hem bekend maakte dat Hij te midden van Israƫl wilde wonen werd daartoe door Mozes een Israƫlitisch hogepriester aangesteld. Die hogepriester werd bijgestaan door diens zonen als dienaren en leerlingen. Deze priesters werden Israƫls godsdienstige leiders en leraren.
Later stelde God opzieners aan om Mozes bij te staan in zijn bediening (Nm 11:16). Voor de Inname van het beloofde Land stelde God Jozua als militair leider aan. In Israƫls leger werden toen ook aanvoerders (Joz 10:24) aangesteld.
Toen Israƫl zich definitief in diens toegewezen stamgebieden vestigde, leek messiaans leiderschap overbodig geworden. Maar omdat de priesters en de oudsten niet in staat bleken om Israƫl trouw te laten zijn aan Gods verbond, kon de zonde de overhand krijgen. Daardoor konden buurvolken Israƫl steeds meer verdrukken. Daarom stelde God richters, messiaanse beslechters, aan om Zijn orde te herstellen.
Uiteindelijk zond Hij een richter-profeet op nationaal niveau, Samuƫl, die Israƫls leiders op hun verantwoordelijkheden wees en hen tot stappen aanzette die Gods wil bevestigden.
Verlangen naar een koning
Het succesvolle optreden van Samuƫl had verlangen doen opkomen voor meer nationale identiteit. Er was bezorgdheid dat het bestaande leiderschap dit onvoldoende kon verzekeren.
Mozes profeteerde dat zoān koningsvraag zou kunnen opkomen en gaf daarom bepalingen zodat koningschap dan naar Gods wil zou zijn (Dt 17:14-20). Daarmee werd benadrukt dat een koning over IsraĆ«l aanstellen geen bevel van God was.
Gevolgen voor Israƫl
Israƫl werd van Godswege gewaarschuwd (1 S 8:9) voor belangrijke gevolgen van het koningschap. Hieronder volgen enkele ervan die ook onderling verbonden zijn:
Ā· Tussen God en de natie
Koningschap zou de neiging hebben om het andere leiderschap in Gods volk te verdringen. De hogepriester in het bijzonder. Dat ligt niet zozeer alleen aan de koning zelf, maar ook doordat het ambt een centraliserende werking heeft (vers 11-17). Maar overmoedige of zelfs ronduit goddeloze koningen van Israƫl poogden de positie van Israƫls geestelijke ambten waar te nemen (13:9; 2 Kr 26:16).
Erger nog, koningschap kan ook een intermediaire functie worden toegedicht tussen God en mensen die in Bijbelse zin strikt toebehoort tot de (hoge)priesters. Dat toedichten is Godslasterlijk (1 S 8:7).
Ā· Koninklijk huis
Een natie stelt niet slechts een koning aan, maar krijgt er ook de niet geringe last van diens familie bij. Binnen koninklijke families vindt altijd een competitie plaats over de troonsopvolging en welke plaats ingenomen wordt in de hiƫrarchie onder de koning. Dit heeft voor de hand liggende schade aan de voorbeeldfunctie van het koninklijk huis.
Ā· Dynastie
Elk ambt geeft de neiging tot behoud ervan. Koningschap is in principe dynastiek (erfopvolging) georganiseerd in tegenstelling tot veel andere ambten, zoals dat van een Richter.
Het ambt van koning is in zekere zin permanent en veronderstelt zelfbehoud. Israƫl kon dus niet zomaar af van een koning en nog minder makkelijk van het koningschap. Het einde van een koning(sdynastie) ging vaak samen met (ernstig) geweld of is er een gevolg van. Maar het was God Die Israƫls koning(schap) tolereerde (Dn 2:21).
Ā· Koningstraditie
Een merkwaardigheid van koningschap over Gods volk was de verbinding met het theocratische concept (Gods (in)directe bestuur op aarde). Koningen zouden door hun zalving door een Israƫlitisch priester door God zijn aangesteld en dus namens Hem regeren. De zalving wijst echter eerder op het ontvangen van de voor het koningschap nodige inspiratie of vervulling door Gods Geest.
Ā· Heidendom
Koningschap is geen goddelijke maar een menselijke instelling. Daarom hebben veel volken een koning (of iets soortgelijks). Koningen zullen zich aan elkaar meten. Dat is de competitieve eigenschap van het heidendom. Daarom neigen koningen ernaar zich allerlei vormen van goddelijkheid aan te meten, ondanks het hiervoor genoemde gegeven dat God het koningschap niet aan Zijn volk heeft voorgeschreven.
In alles waarin heidense koningen overtraden en zich misdroegen deden Israƫls koningen dat in meerdere of mindere mate ook (zie bijvoorbeeld: 2 S 11:3-4; 2 Kr 28:3). Als koning over Gods volk wordt dat echter als lasterlijk (ernstige zonde) aangerekend. Israƫls incompetente koningschap eindigde daarom, hoewel in twee delen, in de verbanning van Israƫl als natie.
Kortom, het koningschap is in Bijbelse zin facultatief en geen vereiste van Godswege. Maar zelfs gelovigen zouden dat vergeten en er een beeld bij maken net zoals de volken doen. Het blijft moeilijk om Gods wil volledig te doen ondanks de herhaaldelijke oproep (Mt 5:48). Ook gelovigen kiezen er steeds weer opnieuw voor Hem te belemmeren. De koningsvraag is daar een voorbeeld van.
Praatmee