In memoriam Johan Frinsel: een 'reformatorische pinksterman' uit de Jordaan
Wat was de meest opvallende gave van de op vrijdag 8 oktober overleden oud-directeur van Tot Heil des Volks? Dat is niet eenvoudig vast te stellen. Hij had er veel. Evangeliseren, spreken, preken, schrijven, tekenen en schilderen, muziek maken en tenslotte: vertellen. Als verhalenverteller is Johan Frinsel wellicht het bekendst geworden. En dan vooral verhalen uit de Jordaan. Met zijn warme stem en zijn Amsterdamse accent las hij voor de radio zijn boeken voor. Die jongen uit de Jordaan, dat was hij zelf. Geboren in de Eerste Bloemdwarsstraat. Om de hoek de Westertoren. Daar zat hij volgens eigen zeggen met zijn bretels aan vast. Aan die toren dan, niet aan de kerk. Toen Tot Heil des Volks in 1997 haar kerstfeest vierde in de Westerkerk, betrad hij voor het eerst van zijn leven het kerkgebouw.
De familie Frinsel woonden met z’n vijven op een éénkamer woninkje in een smal staatje. De dokter had gezegd dat het niet goed was voor zijn gezondheid om de hele dag in zo’n bedompte kamer te zitten. Naar de Bewaarschool gaan zou beter zijn. Om de hoek, in de Bloemstraat, was er zo’n school. Een Bewaarschool van Tot Heil des Volks. Wist hij veel? Pas toen Frinsel in 1967 directeur van tot Heil des Volks was geworden ontdekte hij het verband. Maar belangrijker dan dat was de juffrouw die hij daar kreeg. Juffrouw Huisman. Een onderwijzeres die de Here Jezus liefhad en die iets van die liefde wist over te brengen op ‘haar’ kinderen. Bij de kleine Johan viel het in toebereide aarde. Het was het prille begin van een lang leven met Christus. In zijn autobiografie heeft hij zijn juffrouw geëerd. ‘Met dank aan de juf’, luidt de titel.
Bekend was Johan Frinsel natuurlijk ook als directeur van Tot Heil des Volks. Hij wist de vereniging geheel te vernieuwen en tegelijkertijd helemaal in lijn te houden met de oorspronkelijk doelen. De scholen die Tot Heil des Volks bestuurde waren één voor één gesloten. Wat nu? Het waren de roerige zestigerjaren. Een tijd van opstand, maar ook een tijd van veel ellende. Drugs deden hun intrede. Al snel liepen de zwakken vast. Frinsel begon, zonder voorbeeld, een opvangcentrum voor mensen die kampten met verslaving. Het Opvangcentrum kwam in een van de scholen die leeg waren komen te staan. De twee andere scholen werden jeugdhotels. Vele duizenden mensen van over de hele wereld werden er gastvrij ontvangen en hoorden er het Evangelie. Er was nog meer werk te doen. Toen de meeste mensen op zijn best nog grappen maakten over homo’s bood Frinsel hen hulp. Er werd naar hen geluisterd en met de Bijbel in de hand werd er gezocht naar de wil van God voor hun leven. Weer later werd een werk begonnen onder prostituees: Het Scharlaken Koord. Het Heil was een bijzondere club. Wat was het geheim? Misschien dit. Het Heil wist wonderlijke tegenstellingen met elkaar te verbinden. Evangelische - en reformatorische christenen trokken er samen op. Hulpverlening en de tijdgeest bestrijden gingen hand in hand. Men was onafhankelijk en toch gebonden, modern en helemaal in de traditie. Frinsel belichaamde dit. Hij was de inspirator.
Een Pr-afdeling was niet nodig. Frinsel schreef gewoon op wat er gedaan werd en de achterban doneerde met gulle hand. Die giften werden jarenlang één voor één verantwoord in het maandblad De Oogst. Maar de mensen uit de achterban werden niet alleen gezien als sponsoren, ze waren medewerkers. Ze leefden mee en ze baden mee. Middels honderden spreekbeurten in het land was er ook direct contact. Het werk werd uiteengezet en de hoorders werden geïnspireerd en gestimuleerd om ook zelf in hun eigen omgeving naar de zwakkeren om te zien. Het maandblad De Oogst bond de mensen samen. Er werd verslag van het werk gedaan en achtergronden werden belicht. Maar de lezers trokken ook de (kerk)grenzen over. Wereldwijde zending kreeg veel aandacht en de vervolgde geloofsgenoten en natuurlijk Israël.
Een van de heiltradities die Frinsel uitdrukkelijk in ere hield was de Kerstviering. Dan meldde de achterban zich in groten getale. Het was een ontmoeting met alle betrokkenen. De werkers waren er en de gasten van de verschillende centra en de bestuurders. Allemaal verenigd rond het wonderlijke Kind. ‘Komt verwondert u hier mensen’. En Frinsel vertelde. Elk jaar een vers verhaal. Elk jaar een verhaal met een boodschap. En natuurlijk zingen. Het Urker mannenkoor was zijn koor. Die bovenstem bij het ‘Ere zij God’. Het deed zijn hart beven.
‘De jongen uit de Jordaan’ heeft zich op veel terreinen begeven. Bij de Evangelische Omroep werd hij vicevoorzitter. Van harte maakte hij deel uit van het bestuur van de Vrienden van het Cheider. Voor de toenmalige RPF zat hij bijna in de Tweede Kamer. Verdrietig is het dat hij van veel van zijn werk is vervreemd geraakt. De draai bij de EO kon en wilde hij niet meemaken. Hij trok zich terug. Ook de latere draai bij Tot Heil des Volks heeft hem veel pijn gedaan. Tot zijn verdriet zag hij De Oogst verdwijnen, de Bijbelse hulp aan mensen met homoseksuele problemen volgde. Het contact ging verloren. Het deed hem pijn. Hij herkende het Heil niet meer. Hij probeerde zich te troosten met het verleden. ‘Wat hebben we veel mogen doen’.
Profetische gaven had Frinsel zeker. Toen begin jaren zeventig het ‘Voorontwerp Wetsvoorstel Gelijke Behandeling’ aan de kamer werd aangeboden, was zijn directe reactie: ‘dit leidt tot een verbod van de Bijbel’. We zijn daar inmiddels veel dichterbij gekomen. Hoe lang mogen we ons nog vrijuit op de Bijbel beroepen? Maar hij keek niet alleen naar de seculiere wereld. Als pinksterchristen die dicht bij Gods Woord wilde blijven, doorzag hij scherp de zwakte van de opkomende charismatische beweging. De vele valkuilen. Het overspannen, opgeklopte geloof. Al die buitenbijbelse theorieën. Hij stelde het aan de kaak. Veel vrienden maakte hij er niet mee. Gelijk had hij wel. In sommige kringen had hij de bijnaam 'reformatorische pinksterman'. Altijd hield hij vast aan de Bijbel. Alleen de Bijbel, niet minder maar ook niet meer.
Begaafde mensen hebben ook hun zwakheden. Wonderlijk was het dat de spreker en verteller in kleiner gezelschap toch een verlegen man bleek te zijn. Zich mengen tussen de mensen? Liever hield hij zich afzijdig. Personeelsbeleid was niet zijn sterke kant. Dat leidde bij sommigen tot onnodige pijn. En zijn eindeloze activiteiten zijn wel erg in mindering gekomen op het gezinsleven. Het thuisfront mistte hem.
De laatste jaren van zijn leven waren moeilijk, zeker nadat hij in 2013 zijn steun en toeverlaat Aaf door de dood had verloren. Hij kon haar moeilijk missen. Zijn wereld werd kleiner en kleiner. Fysiek en geestelijk. Steeds minder spullen vulden zijn kamer. Daar lagen nog een bijna geheel versleten Bijbel, een aantal ingebonden jaargangen van de Oogst en zijn eigen boeken. En een mondharmonica. Daar speelde hij nog regelmatig op tot vreugde van zijn medebewoners. Maar beter nog was hij in zingen. Zijn stem had niet in kracht ingeboet. ‘Geest van God maak in dit uur al uw kind’ren vrij’ en ‘Ik zie een poort wijd open staan’. Maar wat was hij zwak geworden. ‘Mag ik nu naar de hemel?’, vroeg hij aan de zuster als hij 's avonds naar bed werd geholpen. Hij was geworden wat hij ook altijd benadrukte: nietig, klein en machteloos. Zo mocht hij die open poort binnengaan.
Bovenstaand artikel is aangeleverd door Krijn de Jong, één van de bloggers van Zaut.org.
Praatmee