Moeilijke Bijbelteksten: Waarvoor staat eerstgeboorte?
In de serie Moeilijke Bijbelteksten behandelt Bijbelleraar Marco van Putten in korte artikelen onderwerpen uit de Bijbel die moeilijk worden gevonden. Dit artikel gaat over de vraag wat eerstgeboorte voor betekenis heeft in Bijbelse zin.
Het eerstgeboren kind had in Bijbelse tijden een belangrijke plaats en in heel wat hedendaagse families ook nog. In Bijbelse zin gaat het om de eerstgeboren zoon van een man. Waarom was dit zo belangrijk? Voor Adam was de geboorte van zijn eerste zoon, waarschijnlijk Kaïn, van groot belang omdat hij sterfelijkheid ervaren had na het eten van de boom van kennis van goed en kwaad (Gn 3:7). Die sterfelijkheid (ziek worden) werd een confrontatie met doodgaan, omdat grondige genezing ervan (eten van de Boom van het Leven) door God werd afgesneden, als straf voor zijn fundamentele ongehoorzaamheid (3:22, 24).
De eerstgeboren zoon werd gezien als de representant van Adam nadat hij zou zijn gestorven; het begin van een nieuwe generatie. In meer algemene zin kan gesteld worden dat de eerstgeborene diegene is die de spits afbijt in de rij kinderen die hopelijk geboren worden. Voor die kinderen zal de eerstgeborene hun oudste zijn.
Eerstgeboorte vraagt bevestiging
Toch blijkt al vanaf het begin dat eerstgeboorte geen garantie is voor een goed karakter, de juiste persoon om Gods nalatenschap voort te zetten en Adam te representeren. Het begon al met Adam zelf, Gods eerstgeboren zoon, die Zijn bevel (2:16-17) had overtreden. God moest ook Kaïn, de eerstgeborene van Adam, corrigeren (4:6-7). Ook later in de Bijbelse geschiedenis komt herhaaldelijk naar voren dat de eerstgeboren zoon verzaakte om diens vaders vrome nalatenschap te volgen (49:3-4). Soms was hij ronduit kwaad naar Gods wil (38:7). De namen in de geslachtslijsten in de Bijbel geven dus niet altijd de eerstgeboren zoon aan. Slechts in enkele gevallen is dat zeker (10:15; 22:21).
Eerstgeboorterecht
Naarmate dat de nakomelingen van Noach omvangrijker werden en meer bezit kregen kwam ook het element van recht op erfgoed naar voren. De eerstgeboren zoon (preciezer: de kandidaat patriarch) kreeg recht op het grootste (dubbel; Dt 21:17) deel van het familiebezit; het eerstgeboorterecht. Dit bleek zelfs overdraagbaar of verkoopbaar (Gn 25:31).
Maar uit het verhaal van Ezau en Jakob blijkt dat de eerstgeboren zoon naast recht op het erfgoed ook recht op de vaderlijke zegening had. Die zegening (Bijvoorbeeld: 1:28-30; 9:26-27) was een oudere instelling dan het erfrecht en gaat er ook bovenuit en eraan vooraf.
Voorwaarden eerstgeboorte
In het verhaal van Abraham komt een bijzonder gegeven naar voren. Het gaat er niet zozeer om wie in volgorde de eerstgeboren zoon was, maar bij welke vrouw die zoon geboren is. Ismael werd als eerste aan Abraham geboren bij een bijvrouw, maar Ismael moest wijken voor Abrahams eerste zoon Izak bij zijn eigen vrouw. Als een man meerdere eigen vrouwen had, dan ging echter niet de eerstgeborene zoon van de meest geliefde vrouw voor, maar de eerstgeboren zoon in volgorde (Dt 21:15-17). Bij Jakob telt dus Ruben als eerstgeborene en niet Jozef van zijn meer geliefde vrouw Rachel (Gn 29:30; 35:23-24).
Als er een man geen zonen kreeg, maar alleen dochters, dan ging het eerstgeboorterecht over op de dochters (Nm 27:8), waarbij de eerstgeborene weer de meeste rechten had (Gn 19:33). Toch waren deze dochterrechten onvergelijkelijk met die van de eerstgeboren zoon, want in Bijbelse zin werd verwacht dat die dochters snel trouwden. Dan zouden de erfrechten van haar vader overgaan op haar man op voorwaarde dat die man verwant was aan haar vaders familie, zodat het patriarchaat en de erfenis toch binnen de familie bleef.
Als de eerstgeboren zoon ernstig zondigde werd die uitgesloten voor het eerstgeboorterecht, zoals Ruben, de eerstgeboren zoon van Jakob (49:4).
Relativering eerstgeboorte
Soms werd aan een man maar één zoon geboren, zoals Izak. De eerstgeboorte van een eniggeboren zoon is evident (beperkte betekenis).
Later toen Israël een natie was geworden waren er mannen die geen vrouw namen omwille van hun dienst aan God (Jr 16:2; Mt 19:12; 1 Kor 7:1). Het nalatenschap van zulke ambtsdragers werd dan overgedragen aan diens leerlingen of bedienden. Soms had hun nalatenschap daardoor zelfs grotere impact dan nalatenschap van een vader op diens zoon.
God bepaalt
Uit de geschiedenis van Ezau en Jakob bleek de eerstgeboren zoon, die ook nog eens fysiek de sterkste was, moest buigen voor zijn jongere broer (Gn 25:23). Daaruit blijkt dat God het is Die de nieuwe patriarch kiest/aanwijst/bevestigt (1 S 16:7) en dat Hij niet de menselijke traditie van de eerstgeboren zoon volgt. Daarin zit een vooraf factor (karaktereigenschappen/wil), zoals in het geval van Jakob boven Ezau of Efraïm boven Manasse, maar ook een achteraf factor ingegeven door daden.
Dat God het leven van vleselijke schepselen in Handen heeft wordt zichtbaar bij de Uittocht van de kinderen van Jakob/Israël uit Egypte. In dat land werd toen leiderschap en al wat edel was toegeschreven aan het eerstgeborene. Blijkbaar bestond over eerstgeboorte afgoderij. Daarom besloot God in één slag al het eerstgeborene van de schepselen in Egypte te doden.
Wijding van het eerstgeborene
Wat God aan Egypte deed, waar de nakomelingen van Jakob/Israël van gevrijwaard bleven door het volgen van het nieuw ingestelde Pésach gebruik (Ex 12:3-11), had wel gevolgen voor de Israëlieten. Van toen aan eisten God al het mannelijke eerstgeborene van mens en dier van Zijn volk op. Dat was een nieuw bevel (13:2, 12; Nm 3:13).
Dus door de slag die God aan (de afgoderij van) Egypte toebracht, werd eerstgeboorte ook een ernstig geestelijk gegeven. Het kwam in verband te staan met opoffering aan en het opeisen door God. Eigenlijk hetzelfde waarmee Egypte te maken kregen. Zo blijft tot op vandaag de Uittocht fysiek merkbaar in Gods volk. Ook in het Nieuwe Verbond, want het avondmaal (of eucharistie) staat voor de herdenking van de dood van de Here Jezus in verband met Pésach.
Nieuwe voorwaarden
Sinds de Uittocht moest al het mannelijke eerstgeborene van Israël gewijd (geofferd) worden aan God. Maar daarop werden uitzonderingen gemaakt.
Voor onreine dieren bestond al de algemene regel dat die niet aan God geofferd mochten worden. Daarom moesten die eerstgeboren dieren gelost worden door een ander dier te offeren; plaatsvervanging. Als het onreine dier niet gelost werd, moest het zo gedood worden dat het ongeschikt werd voor Israël (Ex 34:20).
Mensen mochten als algemene regel ook niet aan God geofferd worden (Dt 12:31), dus moeten ook gelost worden (Nm 18:15; vergelijk Gn 22:12-13).
Betekenis
De plicht om de mannelijke eerstgeborenen aan God te wijden laat zien dat Hij Eigenaar is van Zijn volk. Hieruit blijkt dat zij een priesterlijk volk zijn, een heilige natie (Ex 19:6) en het patriarchaat en het nalatenschap niet afhangt van de kracht van de eerstgeborene maar van God. Feitelijk is elk mens die zich tot God bekeerd (Joods of niet) een eerstgeborene en moet aan God gewijd leven.
Praatmee