Israël en de gemeente: wat Paulus duidelijk wil maken via Romeinen 9-11
In discussies over Gods plan met Israël en de relatie tussen Joden en christenen wordt Romeinen 9-11 heel vaak aangehaald. Wat is de kernboodschap van Romeinen 9-11? Waarom is dat zo belangrijk? Wat wordt er bedoeld met de ‘edele olijfboom’ en met het ‘geheimenis’? Wat zijn veelvoorkomende misvattingen over deze hoofdstukken? Drs. Piet Guijt onderzocht het Bijbelgedeelte en deelt zijn bevindingen.
Wat is de kern van de Romeinenbrief?
Romeinen 9-11 moeten we bezien in het kader van de gehele brief. Heel kort gezegd, is de kern ervan: ieder mens heeft gezondigd, en zowel Jood als niet-Jood kunnen alleen door geloof in Christus behouden worden. Het evangelie “is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft” (Rom. 1:16). Zij delen in al Gods beloften (2 Kor. 1:20).
Waarom Romeinen 9-11?
Paulus heeft “grote smart en voortdurend hartzeer” over zijn volksgenoten die Jezus Christus (nog) niet als hun Messias herkennen. Hun waren wel vele voorrechten toevertrouwd (Rom. 9:4), maar die hebben geen nut als zij de vervulling van dat alles in en door Jezus niet aannemen. En daaruit mogen de Joden niet concluderen dat Gods Woord gefaald zou hebben. “Want niet allen, die van Israël afstammen, zijn Israël” (Rom. 9:6). Natuurlijke afstamming is geen waarborg voor het delen in Gods heilsbeloften.
In hoofdstuk 10 betuigt Paulus zijn liefde voor zijn volk, maar hij moet hen erop wijzen dat het toch hun eigen verantwoordelijkheid is als zij Jezus niet aannemen. Om dat absoluut vast te stellen en zij dus geen excuus hebben, besteedt Paulus via de herhaalde formulering “ik zeg/vraag dan” aandacht aan het gegeven dat aan alle voorwaarden van heilsverkondiging aan de Joden is voldaan. Zij kunnen dus niet zeggen dat ze het evangelie niet gehoord of niet begrepen hebben. Maar in Christus blijft God trouw aan Zijn beloften, ook voor de Joden. De Jood Paulus zelf is er het bewijs van.
Welke misverstanden zijn er?
De misverstanden betreffen vooral hoofdstuk 11. Allereerst bij de verzen 12 en 15.
a) Beide verzen werden ten onrechte vaak beschouwd als parallellen met ongeveer dezelfde inhoud. Paulus wilde verschillende dingen zeggen.
b) ‘Hun volheid’ in vers 12 betreft niet het gehele volk Israël, maar de Joden die Jezus hebben aangenomen.
c) Bij vers 15b is een misvatting dat vaak een toekomende tijd is gebruikt omdat men automatisch dacht (wilde denken) aan een toekomstige bekering van het nationale volk Israël. De Griekse grondtekst geeft daartoe geen enkele aanleiding, mede omdat ook vers 15a in de tegenwoordige tijd is gesteld. Paulus had het niet over de verre toekomst, maar over gebeurtenissen, verhoudingen en situaties in zijn tijd.
d) Een volgende misvatting is dat men ‘leven uit de doden’ in vers 15 vaak heeft opgevat als de opstanding uit de doden bij het eindoordeel. Maar met ‘leven uit de dood’ bedoelt Paulus de bekering tot God, het door geloof in Christus opgewekt zijn uit de geestelijke dood (o.a. Rom. 6:4; Ef. 2:5), dus een nieuwe schepping zijn geworden (2 Kor. 5:17).
e) Sommigen zien ‘hun verwerping’ en ‘hun aanneming’ in vers 15 als door God. Maar dat is strijdig met onder andere Romeinen 11:1 en 11. Het gaat om verwerping en aanneming van Christus door Joden.
Wat wordt er bedoeld met de ‘edele olijfboom’?
Paulus wil benadrukken dat men alleen door persoonlijk geloof in Jezus Christus geënt kan worden op de edele olijfboom, dus deel kan hebben aan de beloften van God en kan worden overgeplaatst in het Koninkrijk van God, door wedergeboorte (Joh. 3:3). De takken zijn een beeld van individuele mensen die in Jezus geloven, en die samen het ware Israël zijn. Want indien Joden tot geloof in Jezus Christus komen (dat is dus de voorwaarde), dan zijn zij, en daarbij ook de bekeerde heidenen, leden van het nieuwtestamentische volk van God, de gemeente van Jezus Christus, waardoor zij Gods volle zegen kunnen ontvangen. In deze gemeente is geen onderscheid tussen Jood en Griek (o.a. Rom. 10:12). Eén kudde, één Herder.
Het vasthouden aan een aparte status voor het volk Israël in Gods heilsplan is daarom niet te rijmen met de metafoor van de edele olijfboom waarin zowel Joden (natuurlijke takken) als die heidenen (wilde takken) die in Jezus geloven, gezamenlijk deel uitmaken van dat ene volk van de Messias. De boom is dan compleet.
Wat zegt Romeinen 11:25-27?
Dit is het gedeelte waarover het meeste verschil qua uitleg en interpretatie bestaat. Nu blijkt de relatie tussen de metafoor van de edele olijfboom en de verzen 25 t/m 36 de sleutel te zijn tot het ontdekken van Paulus’ argumentatielijn, en het vinden van antwoorden op vragen.
Sommigen menen dat de gedeeltelijke verharding van Israël slechts tijdelijk is, namelijk totdat de volheid van de heidenen erbij komt, en daarna zal ‘heel Israël’ (en dan denken zij aan het natuurlijke volk Israël) behouden zijn. Maar dat roept veel vragen op als we allereerst kijken naar andere teksten in de Romeinenbrief, namelijk Romeinen 2:28 en 29; 4:25; 9:2,6,27; 10:9,10; 11:5,7. De keuze voor ‘daarna’ (in vers 26) als argument voor een aparte toekomst voor het etnische Israël, is onjuist omdat de betekenis ‘alzo, aldus’ de normale betekenis is. Bovendien geven de uitspraken van Jezus en de apostelen geen enkele aanleiding voor een aparte positie voor Israël. En het zou toch wel merkwaardig zijn dat eerst de volheid van de heidenen binnen moet zijn alvorens dát bedoelde ‘heel Israël’ kan worden gerealiseerd?
Wat is het ‘geheimenis’?
Vele Bijbeluitleggers wijzen erop dat uit de vergelijking van Romeinen 11:25 met zowel Efeze 1-3 als Kolossenzen 1:27 en 28 geconcludeerd mag worden dat het geheimenis in verband staat met de in Christus aangebroken nieuwe bedeling. Met de aanloop in vers 25 en de daarop volgende verzen werkt Paulus toe naar een lofzang op Gods rijkdom, kennis en genade, namelijk dat God Zich ontfermt over allen (zowel Jood als niet-Jood) die Jezus Christus (de Verlosser door Wie de schuld is afgewend – vers 26b) aanvaard hebben. Die lofzang gaat over het geheimenis van de gemeente, het Lichaam van Christus.
Wat is ‘heel Israël’?
Vele exegeten concluderen dat het totaal van in Jezus gelovende heidenen, tezamen met het overblijfsel van Israël - dat zijn de Joden die in Jezus geloven - ‘heel Israël’ vormen. Ook is daarvoor een aanwijzing vanuit de grondtekst waar niet staat ‘pas ho Israël’, maar ‘pas Israël’, wat betekent: ‘al wat Israël is’. We kunnen Romeinen 11:26a dus als volgt lezen: “Zo zal al wat [het ware] Israël is, behouden worden”. Zij zijn het van wie gezegd kan worden dat “Ik hun zonden heb weggenomen” (Rom. 11:27b). En ‘heel Israël’ in Romeinen 11:26 valt dus samen met alle geënte takken in de metafoor van de edele olijfboom.
Is de huidige verharding bij een deel van de Joden door God gewild?
Nee, want waarom zou Paulus dan hartzeer erover hebben? En waarom moest dan het evangelie verkondigd worden, nota bene te beginnen in Jeruzalem (Luk. 24:47) en ook in Judea en Samaria (Hand. 1:8)? Het was toch juist Gods wil dat iedere Jood en ook heiden Jezus als Verlosser zou aanvaarden?
Conclusies
Paulus maakt onderscheid tussen Israël en het ware Israël. Dat zien we al in Romeinen 2:28 en 29, maar ook in Romeinen 9:6. En dat wordt voortgezet in Romeinen 11:26, waar met ‘heel Israël’ bedoeld wordt het ware Israël, bestaande uit Joden en niet-Joden die in Jezus Christus geloven. En dat sluit geheel aan bij de metafoor van de edele olijfboom waarin allen die in Jezus geloven (dat wil zeggen alle geënte takken) het ware Israël zijn.
De grote misvatting over Romeinen 9-11 is dat men vaak denkt dat het gaat over een aparte positie voor Israël. Grondige bestudering van deze hoofdstukken geeft daarvoor geen enkele ondersteuning. Ook Jezus en de apostelen spreken nergens over een aparte rol. Denk aan de evangeliën, aan Handelingen 1:3; 19:8; 28:23 (geen woord over het volk Israël, maar alleen over het Koninkrijk van God), aan de andere brieven van Paulus en aan de Hebreeënbrief. De vaak aangehaalde 'bewijsteksten' (Rom. 11:12,15,25 en 26) geven allereerst geen onderbouwing voor de opvatting dat heel het etnische volk Israël behouden zal worden. Bovendien geeft het geen enkele aanleiding om te geloven dat naast de gemeente van Jezus Christus er nog een afzonderlijk ander volk van God, namelijk het volk Israël zou zijn met een aparte taak. Daarmee doet God de Joden beslist geen tekort. Integendeel. De gemeente van Jezus Christus, waarin zowel in Jezus gelovende Joden als heidenen aanwezig zijn, is het nieuwtestamentische volk van God dat “aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou maken” (Ef. 3:10). Het is déze gemeente van Jezus Christus, die getuigt en zal getuigen van het komende Koninkrijk van God op aarde.
Dit is een korte weergave van het uitgebreide artikel ‘Wat bedoelde Paulus met Romeinen 9-11?’.
Praatmee