Zijn wij christenen vreemdelingen of hebben we ons aangepast?

In zijn eerste brief begint de apostel Petrus meteen al met een uitspraak die als een rode draad mag worden gezien. Kortweg komt het hierop neer: wij zijn als gemeente ‘wedergeboren tot een levende hoop’ en wij bezitten een bijzondere ‘erfenis’ (1 Petrus 1:3-4).
Daar wijdt Petrus prachtige woorden aan en hij werkt dat in de brief verder uit vanuit de gedachte dat wij op aarde vreemdelingen en bijwoners zijn (1 Petrus 2:11; zie ook Hebreeën 11:13). Het is een thema dat we elders in het Nieuwe Testament ook vinden: ‘wij hebben hier geen blijvende stad, maar zoeken de toekomstige’ (Hebreeën 13:14). Ons burgerschap is niet aards maar hemels, krijgen de christenen in Filippi te horen (Filippenzen 3:20).
Gecanceld worden
Dat vreemdelingschap betekende dat de mensen die Petrus en Paulus op het oog hadden, door het geloof in Jezus als de opgestane Heer er in hun tijd overal ‘buiten’ stonden. Dat gold zowel Joden als heidenen, die in de Heere Jezus geloofden als de door God gezonden Redder. Als bekeerde heidenen konden ze niet meer deelnemen aan de rituelen in de heidense tempels en stonden ze ook buiten het openbare leven. Als ze bekeerde Joden waren, konden de afstammelingen van Abraham niet meer terecht in de synagoge. Daar werden ze geweerd en waren ze vreemden geworden. Dat ‘vreemdelingschap’ was echt een item voor de gemeente waaraan Petrus zijn brief richt. Ze waren nergens meer thuis en in de diepste zin vreemdelingen. Ook hun maatschappelijke positie was vaak heel moeilijk. Geloof in Jezus betekende: erbuiten staan! Niet méédoen! Gecanceld worden vanwege hun navolging van de Heere Jezus!
Dáár ligt wel een punt van vergelijking met onze situatie. Dat ‘vreemd-zijn’ hoort ook in ons leven als volgelingen van de Heere Jezus tot de werkelijkheid van ons bestaan. Als wij niet allerlei compromissen sluiten, als wij niet allerlei aanpassingen verrichten, als wij ons niet conformeren aan wat voor anderen heel gewoon is, zijn wij echt ‘vreemden’ en ‘buitenstaanders’. Wij volgen naar onze geloofsovertuiging geen gewoonten van onze tijd en doen ook niet mee aan theologische trends en hypes die vandaag in zwang zijn, nee, wij volgen onze Heer en Heiland, Jezus Christus! Maar het vergt heel veel om staande te blijven, want de zuigkracht van de culturele en filosofische denkbeelden is ongelooflijk sterk.
Het tij is gekeerd
Wij verkeren in de omstandigheid dat ons land een door het christendom gestempelde cultuur heeft gekend en daarin waren de christenen gerespecteerde burgers die flink hebben bijgedragen aan een welvarende samenleving. Maar het tij is gekeerd en het is niet te veel gezegd dat de achting voor christenen behoorlijk is gedaald. Ook numeriek is het christelijke smaldeel gedecimeerd. De wetgeving in Nederland laat steeds meer zien dat vrijheid van denken en handelen het grootste goed is. De uitspraak van de Heere Jezus begint in vervulling te raken: ‘En doordat de wetteloosheid zal toenemen, zal de liefde van velen verkillen’ (Mattheüs 24:12).
Dat is de grote verandering waar wij middenin zitten en we moeten er als christelijke minderheid aan wennen dat we onszelf weer moeten leren zien als ‘vreemdelingen en bijwoners’. We worden in het isolement gedrongen. Tegelijkertijd is er binnen de kerkelijke wereld een beweging waarneembaar die te duiden valt als ‘aanpassing’ en ‘assimilatie’. Er is een categorie christenen die niet bekend wil staan als scherpslijpers en zij kiezen voor een eigen interpretatie van de christelijke boodschap en doen hier en daar water bij de wijn.
Er zijn mensen die er namelijk andere gedachten op na houden en zeggen: kúnnen wij wel met deze simpele boodschap van redding door het bloed van Jezus Christus nog de mens van vandaag tegemoet treden? Moet een mens wel gered worden? Is dat niet een achterhaalde gedachte? Een oud concept? Een paradigma van de voorbije eeuwen? We leven nu toch in een heel ander tijdperk, in een heel andere wereld? Het is toch al héél wat dat een mens iets van medemenselijkheid naar andere mensen laat zien? Dat is toch ook de wil van God doen? Dat zie je steeds meer en je hoort het steeds vaker. Zo maken sommigen binnen de kerken een eigen ontwerp van het christelijk geloof.
Achterhaald concept?
Soms komt mij het verwijt tegemoet: je bent blijven hangen in een achterhaald concept van het christelijke geloof. Je bent niet verder gekomen in je groei en ontwikkeling. Als het er op aan komt, ben je gewoon conservatief te noemen. Dát alleen al geeft een gevoel van vreemdelingschap: jouw wijze van geloven wordt door andere gelovigen niet meer herkend. Die vreemdelingschap wordt dus niet alleen veroorzaakt door de toenemende secularisatie in de samenleving, maar ook door de verwijdering in opvattingen binnen de kerk.
Er is een sterk voorbeeld in het Oude Testament van een zelfgekozen isolement zonder dat het woord ‘vreemdelingschap’ valt. Ik doel hier op de Rechabieten in Jeremia 35. Die mensen hebben in een situatie van dreigend gevaar de wijk genomen naar Jeruzalem. Zij zochten de veiligheid binnen de sterke muren van de stad, terwijl ze al tijdenlang gewend waren in tenten te wonen in het Judese achterland.
Zij waren nakomelingen van Jonadab, de zoon van Rechab. Jonadab had een scherp oog voor het gevaar waaraan Israël was blootgesteld te midden van al die andere volken en hun goden.
In de redenering van Jonadab was er maar één oplossing: wat Israël nodig heeft, is een hard en sober leven, weg van die verleidende relaties, los van de Kanaänitische cultuur. Daarom: terug naar de woestijn, waar ze leefden in afhankelijkheid van God.
Zo, in deze trant heeft Jonadab kennelijk met zijn kinderen gesproken en heeft hen kunnen overtuigen. Ze hebben van geslacht op geslacht beloofd principieel te kiezen voor het zwervende, nomadische bestaan: géén alcohol, géén akkerbouw, géén huizen, géén contacten; dat alles om afval van de God van Israël uit te sluiten. Jonadab koos voor het isolement. Om zijn familie op Gods weg te houden, maar ook om voor Israël een blijvend signaal van trouw te zijn in het dienen van Jahwe, hun God.
Bewonderenswaardig
In Jeremia’s tijd zijn we zo’n 275 jaar verder. In al die tijd hebben Jonadabs nakomelingen het gepresteerd het principe vast te houden. Werkelijk geen kleinigheid! Bewonderenswaardig! Deze beginselvaste mensen moet Jeremia van Godswege ten voorbeeld stellen aan Israël. Als een beschamend voorbeeld. “Van deze mensen kunnen jullie nog wat leren.” Deze Rechabieten, waarvoor jullie een beetje de neus ophalen – zegt hij tegen zijn volksgenoten in Jeruzalem – zijn gehoorzaam gebleven aan het gebod van hun vader, dat 275 jaar geleden werd gegeven. Jeremia maakt zich tot spreekbuis van God: “Maar jullie weigeren te luisteren naar mijn gebod. En Ik heb tot jullie gesproken vroeg en laat… en Ik heb de profeten gestuurd vroeg en laat…, maar jullie hebben de oren dicht gehouden.” Jonadab was maar een mens, maar zijn woord heeft 275 jaar standgehouden!
In dit verwijt van God trilt iets van een goddelijke jaloezie. Wáárom zijn de Rechabieten zo trouw en volgzaam, waar het de menselijke inzettingen van hun voorvader betreft en wáárom ontbreekt het Israël aan die gehoorzaamheid ten opzichte van het Woord van God? Dat Woord, dat toch zo oneindig veel meer is, dan het woord van een mens? God had niet opgehouden Israël hartstochtelijk op te roepen tot bekering en vernieuwing.
Door deze Rechabieten zo naar voren te halen in hun beginselvastheid, steekt de trouweloosheid van Israël dus des te scherper af.
Leven van toewijding
Néé, Jeremia zegt niet, dat iedereen Rechabiet moet worden. Of dat alle mensen opeens geheelonthouder moeten worden, dat wij in onze tijd onze huizen moeten afbreken en de landbouw en de fruitteelt in de ban moeten doen. Nee, het gaat hem om één punt van vergelijking: de trouw, de gehoorzaamheid, de karaktervastheid.
In geen enkel opzicht neemt Jeremia het op voor de opvattingen en denkbeelden van de Rechabieten. God vraagt niet van Zijn volk opnieuw weer in tenten te gaan wonen in de woestijn. Nadrukkelijk spreekt God in vers 15 over ‘het land, dat Ik u en uw vaderen gegeven heb.’ Het land is om in te wonen. Het is absoluut waar dat wij op onze beurt ons niet in kloosters hoeven terug te trekken. God vraagt ons in deze wereld te leven, maar tegelijk niet van deze wereld te zijn! Daarbij verlangt Hij geloof en vertrouwen in Zijn Woord. God vraagt om een volkomen toegenegen hart en een leven van toewijding.
Zo hebben de Rechabieten gekozen voor een leven in ‘vreemdelingschap’ terwijl zij volop deel waren van Gods volk Israël. Het zou wel eens kunnen zijn dat de tijd niet meer ver is dat wij een persoonlijke keuze moeten maken voor het ware vreemdelingschap in onze tijd. De tijden dringen ons daar steeds meer toe! Wij zullen het weer moeten leren om Paulus na te zeggen: ‘Gij geheel anders, gij hebt Christus leren kennen!’ (Efeze 4:20 NBG).
Ds. Yme Horjus, emeritus-predikant van de Unie en oud-rector van het Baptisten Seminarium. Bovenstaand artikel verscheen eerder in Het Zoeklicht en is met toestemming overgenomen door Cvandaag.
Praatmee